eerste schaatstocht maakten? Toen hadden wij ook helemaal de tijd vergeten.’
Tante Truus glimlachte smalletjes bij de herinnering, maar begon toen opnieuw. ‘Die kinderen... Ik weet niet waar ze zitten. Ik ben doodongerust.’
‘Kom, kom,’ suste oom. ‘Ze duiken heus wel gauw weer op. Het ijs is overal vertrouwd. En zo klein zijn ze niet.’
Ze gingen dan maar eten. Met z'n tweeën aan de tafel, die voor zes gedekt was. Er bleef veel over. Tante Truus was veel te zenuwachtig om met smaak te eten.
Oom Simon was niet ongerust, maar het speet hem dat de kinderen er niet waren. Hij had die middag nog een tochtje willen maken met de arreslee. Enfin, de kerstvakantie was nog niet voorbij. Dat ritje kwam nog wel. Hij ging dan nog maar wat bezoeken brengen aan patiënten, waar hij anders morgen of overmorgen heen zou gaan.
Laat in de middag kwam de dokter pas weer thuis.
Tante Truus kwam hem al hij de deur tegemoet. ‘Nu zijn de kinderen er nòg niet. Ik verga van angst.’
Oom Simon floot. Dit werd bedenkelijk. Nog niet zozeer om de tijd als wel om het weer. De blauwe lucht was grauw geworden. Het begon te waaien en te sneeuwen. Hij tikte op de barometer; de wijzer sprong achteruit.
‘Ze zullen wel gauw komen,’ probeerde hij zijn vrouw en zich zelf gerust te stellen. Maar hij liep onrustig heen en weer.
‘Laten we eens gaan kijken,’ stelde hij ten slotte voor. ‘Waar zijn ze gaan schaatsen?’
Tante Truus wist het niet. De kinderen hadden niets gezegd. En zij had het niet gevraagd. Zij had het veel te druk in de keuken.
Ze reden eerst met de auto naar de vestinggracht. Daar waren, nu het weer slechter werd, maar weinig schaatsenrijders meer. De kinderen waren er niet bij.