Tante Truus neuriede de melodie mee.
Marijke ademde verlicht. Waarom was ze eigenlijk bang geweest? Oom Simon stuurde immers. Die wist de weg. En zij mocht helemáál niet bang zijn, na Kerstavond niet. Als de Here Jezus in je hart is komen wonen, ben je toch altijd blij en moedig en vertrouw je helemaal op Hem. Of had ze zich maar wat verbeeld die avond, zoals zij zich toen ook verbeeld had dat er engelen zweefden, hoog in de gewelven van de kerk en dat zij later in de wolken boven het stadje zongen?
De paarden draafden langs de zeemuur. Sinds het klokkenspel gezongen had, waren hun koppen weer omhooggegaan en was hun draf versneld. Zij roken nu de stal.
De dijk was een obstakel. De slee liep in een hoge sneeuwbank vast. Ze stapten allen uit en duwden mee. Toen waren ze gauw los en op de kruin. Daarna gleed de arreslee door de stad, waar de straatlantaarns een helder schijnsel wierpen op de vastgereden, glinsterende sneeuw. Hoog in de lucht tinkelde alweer het carillon, nu het korte kwartiersliedje.
Voordat de kinderen naar bed gingen zaten ze nog een poos met z'n zessen rondom het hoog opgestookte haardvuur. De proviand, voor 's middags meegenomen, werd hun avondeten. Tante Truus schonk er hete chocolademelk bij.
‘En hoe is jullie de ijstocht over zee bevallen?’ vroeg oom Simon.
‘Fijn!’ riepen Frans en Henk als uit één mond.
‘En jullie, meisjes?’
Clara had op de terugreis, sinds het donker was geworden, geslapen. Ze was nu weer monter. ‘Leuk,’ zei ze.
‘Marijke houdt haar mond,’ glimlachte oom.
‘O, het was enig,’ antwoordde ze, maar er was een zekere aarzeling in haar toon.
‘Ben je niet een beetje bang geweest?’
Hee, hoe wist oom dat? Ze had het helemaal niet laten merken,