‘Nee... nee, meneer,’ beloofden ze beiden tegelijk.
‘Dan zal ik het dit keer door de vingers zien,’ zei de conducteur en stak het boekje weer in zijn zak.
Er waren mensen in de trein, die het geval heel rustig opnamen. Een juffrouw haalde breiwerk uit haar zak en liet haar pennen tikkelen. Een meneer legde een blocnote op zijn knieën en schreef vel na vel vol. Twee mannen begonnen een spelletje schaak te spelen. Anderen waren aan het kaarten. ‘We zitten warm,’ zei een oude baas en trok behaaglijk aan zijn pijpje.
De kinderen begrepen deze kalmte niet. Ze zaten vast en niemand stak een hand uit om de trein weer vrij te maken. Wanneer kwamen ze hier ooit weer uit? Het kon best de hele dag duren en de nacht erbij. En wie weet hoelang daarna. Waarom gingen de mannen niet de sneeuw wegruimen?
Uit onrust en verveling liepen Marijke en Clara door de trein naar voren., een hele lange gang door, het middenpad. Ze kwamen bij de plaats waar de bestuurder altijd zat. Nu was hij er niet. Ze hadden hem zien zitten bij de conducteur, pratend met enkele reizigers. Ook zij deden niets om de trein weer op gang te brengen.
Het voorraam van de trein was niet bevroren. Elektrische draden, over het glas gespannen, hielden de ruit schoon.
Het was vóór de trein één uitgestrekte witte vlakte. Je kon geen rails zien, je kon geen sloten zien. Er was niets van de spoorweg te bespeuren. Het leek erop dat de trein zo maar een sneeuwzee ingereden en daar vastgelopen was.
Kijk, wat kwam daar in de verte aan? Iets zwarts in de puur witte wereld. Het leek een groot dier, dat op hen afkwam, een kolossale olifant. Hij slingerde de sneeuw aan de kant om zich een pad te banen.
Toen het monster naderkwam, zag Marijke er rook uitkomen. Het was een stoomlocomotief met ervoor een draaiend rad, dat de sneeuw wegwervelde. Ha, die kwam hen bevrijden!