veld. De draden van de elektrische geleiding begonnen te suizen. ‘Hij komt!... Hij komt!’ riepen Henk en Clara.
Vader, moeder en de kleintjes kwamen naar buiten. De trein stopte.
Opeens vloog Marijke op baar moeder af. ‘Mams, mams, u vindt het toch wel goed?’ fluisterde ze aan haar oor.
‘Wat bedoel je?’ vroeg moeder.
‘Dat wij weggaan, dat wij u achterlaten... Het is heus niet omdat ik het thuis niet fijn vind, hoor.’
‘Malle jut,’ zei moeder. ‘Dacht je dat ik dàt niet wist?’ En ze gaf haar een dikke zoen.
Marijke veegde vlug een traantje weg en lachte. Nu was toch alles goed.
Bij het uit- en instappen was het even dringen, maar in de trein viel de ruimte mee. Ze veroverden vier plaatsen, bij elkaar. Frans draaide het raam open voor een laatste afscheid.
Toen de trein zich in beweging zette, keek Marijke weer naar moeder. Nu viel het haar zèlf niet mee. Tien dagen weg van die fijne moeder en die leuke kleine Klaas, van bijdehante Rietje en lieve Annètje en van die allerbeste vader. En in die dagen viel nog wel het Kerstfeest. Nergens is het dan zo goed als thuis. Kijk, moeder wuifde en lachte. ‘Het beste, jongens! De groeten aan oom en tante. Veel plezier. Tot na nieuwjaar!’
Marijke wuifde wild terug.
Het perron gleed weg. Vader en moeder werden klein. Klaas en Annètje kon je al niet meer zien. Nog wuifde Marijke met haar zakdoek uit het raam.
‘Zeg, jongelui! Mag het raam nú dicht?’ vroeg een meneer, wiens dunne haren waaiden op de wind. ‘De zomer komt niet binnen, zie je.’
Ze draaiden het raam op en drukten hun neuzen tegen het glas. De trein suisde langs de baan. 't Was of een witte wereld om hen heen draaide. Een koppel schapen, bijeengekropen achter