Op andere dagen was het helemaal niet ver, de weg van het bos tot aan hun huis. Maar tegen deze felle wind in, schoten ze niet op. Het lichte venster kwam niet dichterbij.
Clara hing aan Marijkes jas, schreiend van kou en moeheid. Toen namen Frans en Henk haar bij de hand tussen hen beiden in. Marijke worstelde voorop.
‘Toet... toet... toet..!’
De kinderen weken haastig uit voor het getoeter achter hen. Maar de auto reed hen niet voorbij. Hij stopte. Het was vader! ‘Stap gauw in, jongens!’ zei hij.
Of ze het vlug deden! 't Was net of ze in een warm holletje belandden na de felle kou. Toen vader gas gaf, floot de wind langs de portieren, maar in de wagen had je daar geen last van en de auto had geen hinder van de wilde wind. Hij stoof de weg langs. In een oogwenk waren ze nu thuis.
En daar was het heerlijk na de barre tocht. De lamp brandde helder. De kolen gloeiden in de haard. Moeder had voor de meisjes warme pantoffels klaargezet.
De kinderen waren in een ogenblik de koude en de woeste wind vergeten. Ze haalden hun rapporten voor de dag. Vader en moeder moesten ze dadelijk zien.
‘Wat krijg ik toch een knappe dochter,’ zei vader, toen hij Marijkes cijfers zag. ‘En wat een knappe zoons,’ zei hij van Henks en Frans' rapporten. ‘En onze Clara! Die steekt warempel boven de groten uit. Wel! wel!’
Vader tastte in zijn portemonnaie. Alle vier kregen ze een gulden voor de spaarpot.
Toen waren de kou en de storm helemáál vergeten. Ze dansten en sprongen van plezier en de kleintjes, Rietje en Klaas, dansten mee en heel kleine Annètje probeerde het ook, maar die viel om. Daar rinkelde de telefoon.
Marijke nam de hoorn op. ‘Hallo!... Houden jullie toch eens op met dat lawaai!’ riep ze naar haar broers en zusjes.