Maar Barthélemy Jahier, die had gehoord hoe Janavel bij Rorá had gevochten, was nieuwsgierig naar zijn inzicht. ‘Wat wilt ge dan?’
‘Aanvallen!’ Het klonk als een commando.
‘Vijfhonderd tegen vijftienduizend,’ spotte een van de kapiteins.
‘Wij hebben nu achthonderd man,’ zei Janavel zonder acht te slaan op de spotter. ‘Die moeten we verdelen in kleine groepjes van twintig, dertig man, niet meer. En daarmee erop los.’
‘Dan worden we in de pan gehakt,’ beweerde de kapitein. ‘Daar geven wij de vijand geen tijd voor. Een snelle aanval en dan weer terug.’
‘Speldeprikken,’ schamperde de kapitein.
‘Juist, speldeprikken, zó veel en zó raak, dat de vijand hier niet langer zitten kan. Dan gaat hij er vandoor.’
De kapiteins mompelden weer onderling. ‘Ik noem het spelen met mensenlevens,’ zei er een.
Janavels wangen werden lichtrood. Hij voelde zich geprikkeld door de tegenstand. Maar hij beheerste zich. ‘Met zeventien man heb ik bij Rorá hard gevochten, tot vijfmaal toe. Er zit een kogel in mijn dijbeen. Dat is alles wat wij hebben opgelopen. Van mijn mannen is er niet één gevallen, niet één gewond. Speel ik met mensenlevens, kapitein?’
De beschuldiger zweeg beschaamd.
Jahier schaarde zich naast Janavel. ‘Ge hebt bij Rorá met een handvol mensen wonderen gedaan. Uw overval van Luserna was bewonderenswaardig. Als ge een uitval doen wilt van hieruit, goed. Kies zoveel mannen als ge nodig denkt te hebben.’
‘Dank u,’ zei Janavel. Meteen verliet hij de vergadering. Er