te raken in plaats van de soldaten. In elk geval maakten zij het er met schieten voor de gevangenen niet beter op. En met z'n drieën konden zij de vrouwen en kinderen nooit uit de hand van de soldaten rukken.
Ze moesten machteloos toezien, dat de hunnen werden weggevoerd.
Alleen kon Paul aan Janavel berichten dat zijn vrouw en dochtertjes nog in leven waren. Dat was een goed bericht bij alle ellende van die dag.
Janavel fleurde evenwel niet op, toen Paul die boodschap bracht. Integendeel, zijn gezicht verstrakte.
‘Bent u niet blij dat ze nog leven, oom?’ vroeg Paul.
‘Ik weet niet wat beter is, m'n jongen, dood, of gevangene van deze vijand.’
Paul huiverde.
Twee dagen later liepen Paul en Etienne te zamen door een bos dicht bij Rumé. Janaval had hen op verkenning uitgezonden. Hij wilde weten of er nog vijanden in de bergen waren. Garnier en enkele anderen waren met dezelfde opdracht een andere richting uitgegaan.
Ze zagen geen spoor meer van soldaten. De vijand was blijkbaar met zijn gehele macht naar de vallei teruggekeerd. Het enige spoor, dat hij had nagelaten, was wat rook, die opsteeg uit de puinhopen van Rorá en Rumé.
Opeens stond Paul stil. ‘Hoorde jij dat, Etienne?’
Etiennne had niets gehoord.
Ze luisterden beiden met gespitste oren, maar er was geen geluid dan het zachte ritselen van bladeren op de wind en het hoge zoemen van insekten.