Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De leeuw van Rorá (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van De leeuw van Rorá
Afbeelding van De leeuw van RoráToon afbeelding van titelpagina van De leeuw van Rorá

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

Scans (6.22 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Illustrator

Mia van Oostveen



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De leeuw van Rorá

(1960)–K. Norel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 50]
[p. 50]

7
Zevenduizend man verslagen

De vijand probeerde geen nieuwe aanval na de mislukking van paasmaandag. De dinsdag, woensdag en donderdag gingen voorbij zonder dat zich een soldaat vertoonde.

‘Ze durven niet meer,’ zei Paul tegen zijn makkers. ‘Wij hebben het gewonnen. De mensen die naar Rumé zijn gevlucht, kunnen best terugkeren naar Rorá.’

Janavel was niet zo optimistisch als zijn jonge neef. Hij liet dag en nacht wacht houden en hij werkte met zijn mannen ingespannen op de rotsen rondom Rorá. Er was zeer veel te doen.

Ook vrijdag liet de vijand zich niet zien. Toen meende, behalve Paul, ook Etienne Revel dat de vrouwen en kinderen uit hun schamel vluchtoord in de hoogste bergen best weer naar Rorá konden komen. Maar Janavel verbood het.

Bij het aanbreken van de vijfde dag - het was de eerste mei - stond Paul op post boven op de Rocca Roussa.

De zon ging heerlijk op. Zij bescheen de toppen van de bergen; de sneeuw was schitterwit. De zon klom hoger; haar licht stroomde in het groene dal. Van zijn hoge post kon Paul nu de vallei in haar lengte en breedte overzien.

Hij zag beweging in het dal, geflikker en geschitter. De zon weerkaatste in het staal van lansen en musketten. Daarginds marcheerden duizenden soldaten. Van het dorp Luserna af was de gehele weg ermee gevuld. Een leger was op mars. En het trok langs het pad, dat al slingerend langs woeste hellingen naar boven leidde. Het ging op Rorá af! Paul trachtte

[pagina 51]
[p. 51]

de troepen te tellen. Een, twee, drie bataljons. De schrik sloeg hem om het hart. Dit was een veelvoud van de macht, die hen de vorige keer had aangevallen. Hij liep snel naar zijn oom om het onheil te melden. ‘Drie bataljons van Luserna naar hier op mars.’



illustratie

Toen hij het bericht gebracht had, kwam Etienne Revel eraan. Die had aan de andere kant van Rorá op post gestaan. ‘De vijand rukt op van de zijde van Bagnolo,’ berichtte hij. ‘Hoe sterk?’ stelde Janavel hem dezelfde vraag, die hij aan Paul had gedaan.

‘Drie bataljons.’

[pagina 52]
[p. 52]

Paul verbleekte. Dus net zo'n macht als uit Luserna naderde, kwam ook van de andere kant.

Er kwam een derde wachter aan. Hij had op post gestaan op een rots, die uitzicht bood op Villar. ‘De vijand is in aantocht,’ meldde ook hij.

‘Hoe sterk?’ vroeg Janavel weer.

‘Drie bataljons!’

Paul werd wit als een doek. Dit was als in de geschiedenis van Job. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander...

Nu waren er negen bataljons in opmars. Zevenduizend soldaten kwamen van drie kanten op hen aan. En zij waren met z'n zeventienen!

Janavel keek met een glimlach naar zijn jonge neef. ‘Je kent toch de geschiedenis van Elisa en de Arameeërs,’ zei hij, ‘toen de knecht van de profeet zo bang was?’

Paul knikte. De Waldenzen kenden alle geschiedenissen uit de Bijbel.

‘Het is nu net als toen,’ zei Janavel. ‘Die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn.’

Paul zweeg beschaamd. Een leger van engelen omringde hen.

 

De markies van Pianezza had besloten dat het nu uit zou zijn. Het ketternest Rorá moest worden uitgebrand en uitgerookt. Als zevenhonderd man daarvoor niet voldoende waren, zou hij het nu doen met zevenduizend man, die van drie zijden tegelijk moesten aanvallen. Dit laatste had hij zijn onderbevelhebbers op het hart gebonden; vooral tegelijk. De drie colonnes moesten oprukken tot hun aangewezen punten en daar wachten tot twaalf uur. Wanneer de zon in het zenit stond, zou de aanval van alle zijden tegelijk geschieden.

[pagina 53]
[p. 53]

De colonne, die uit Bagnolo oprukte, stond onder bevel van kolonel Albertengo. De kolonel was ingenomen met zijn opdracht. Hij haatte de Waldenzen. En hij had de allerbeste troepen voor deze onderneming. Zijn eerste bataljon bestond uit roomse Piémontezen, mannen uit de streek, prima bergbeklimmers. Verder had hij een bataljon Ierse huurtroepen, beproefde soldaten en befaamde schutters. Ten slotte een bataljon avonturiers, gloeiend van geestdrift om de koppige boeren neer te slaan. Als de beide eerste bataljons de tegenstand gebroken hadden, zou het derde wraak oefenen.

Om tien uur was de colonne van Albertengo al op de aangewezen plaats. Zij had snel gemarcheerd en geen enkele tegenstand ontmoet. Nu wachtte zij.

De kolonel keek door zijn verrekijker. Hij had zo'n instrument voor veel geld uit Holland laten komen. Het was een prachtige uitvinding. Hij kon alles erdoor zien wat zich bewoog op de rotsen in de buurt van Rorá. Daar zag hij een grote zwarte flaphoed verschijnen en nog een. De Waldenzen! Het waren er maar een paar. Kijk, ze schoten! Die dwazen; de afstand was veel te groot. Hij en zijn troepen stonden buiten schot.

Albertengo riep een kapitein van het Piémontse bataljon bij zich. ‘Jaag die kerels daarboven weg. Terwijl jullie klimmen, gaan de Ieren je achterna om je te dekken met hun vuur.’

De kapitein salueerde en ging heen.

‘Kolonel,’ zei de adjudant van Albertengo tot zijn heer. ‘Mag ik u eraan herinneren dat de generaal bevolen heeft dat we met de aanval moeten wachten tot twaalf uur?’

‘Dit is geen aanval,’ zei de kolonel. ‘Dit is een schermutseling.’

[pagina 54]
[p. 54]

Een compagnie Piémontezen klom de helling op. Een compagnie Ieren volgde.

Er kwamen nog enige schoten van de rots, blijkbaar in het wilde weg gelost. In ieder geval waren ze slecht gericht. Niet een van de aanvallers werd gewond. Albertengo zag door zijn kijker de Waldenzen vluchten.

‘Klaarmaken voor het gevecht!’ beval Albertengo aan al zijn troepen.

‘Kolonel,’ zei de adjudant. ‘Mag ik u eraan herinneren, dat...’

‘Zwijg!’ beet Albertengo hem toe. ‘Die boeren vluchten immers al.’

Zijn gehele macht kwam in beweging. Ze beklommen deze rots, ze beklommen een volgende. De Waldenzen boden nauwelijks tegenstand. Enkele schoten, die niemand troffen. Dan vluchtten zij alweer.

Nog slechts één hoge rots scheidde Albertengo en zijn bataljons van Rorá. ‘Wij gaan stormen,’ zei hij tot zijn officieren. ‘Kolonel...’ begon de adjudant voor de derde keer.

Albertengo legde hem het zwijgen op. Graaf Christoffel mocht op de loop zijn gegaan voor die ellendige Waldenzen, hij niet. Hij hakte die troep boeren in de pan. Hij zou de eer van deze veldtocht hebben. Voordat de andere korpsen oprukten, had hij het zaakje opgeknapt.

‘Valt aan!’ beval hij aan zijn Piémontezen. ‘Slaat de vijand uit zijn laatste schans.’

De Piémontezen klommen reeds, de Ieren volgden, schietend op iedere vilthoed, die zich op de rand van de rots vertoonde. De avonturiers in de achterhoede hunkerden naar de plundering.

De Waldenzen schoten weer. Albertengo lachte er grimmig

[pagina 55]
[p. 55]

om. Hun schieten had tot op dat ogenblik niets uitgewerkt. Maar dit keer stokte de aanval door hun vuur. Er vielen enkele Piémontezen.

Albertengo klom zelf mee om de aanval weer op gang te brengen. Zijn adjudant ging naast hem. Het vuren der Waldenzen verflauwde, het hield op. Ook deze tegenstand was overwonnen.

Opeens klonk er naast de kolonel een gil. Zijn adjudant viel dood neer. Albertengo stond verbaasd. Hij had geen schot gehoord. Op hetzelfde ogenblik voelde hij een harde klap tegen zijn eigen helm. Meteen zag hij iets wegspringen, een kleine, ronde steen. Ah, de vijand schoot met katapulten. Met wapens van kwajongens...

‘Valt aan, mannen! Valt aan!... 't Zijn boeren en kwajongens!’

Er klommen honderden soldaten bij de steile rotswand op. De Piémontezen vorderden als snelle gemzen. Albertengo zag het met voldoening. De Waldenzen met hun paar geweren en hun katapulten konden hem niet stuiten. Hoe zouden ze!

Daar rolde een rotsblok van de heuvelrand omlaag. Het sleurde enkele soldaten mee. Een tweede rotsblok viel. Een derde en vierde! Het werd een dof gerommel. Vijftig, zestig soldaten werden meegesleurd. De aanval stokte opnieuw. ‘Stormen! Stormen!’ schreeuwde Albertengo. ‘Niet bang zijn voor die ketters!’

De Piémontezen klommen weer; de Ieren schoten druk. Maar er rolden steeds meer stenen naar beneden. Het scheen dat de gehele rotswand in beweging was. Het werd een lawine, die honderden soldaten meesleurde. De Piémontezen vluchtten voor dit vreselijke geweld.

[pagina 56]
[p. 56]

‘Stormen! Stormen!’ schreeuwde Albertengo nog eens.

Niemand volgde zijn bevel. De Ieren vluchtten ook. Zijn hele bataljon werd meegesleurd door het geweld, dat losgebarsten was.

De vluchtende soldaten stuitten op de reservebataljons. Die hadden niet gezien wat er gebeurde. Zij hadden alleen het onheilspellende gerommel in de verte gehoord en zij zagen nu hun makkers in paniek.

Hun officieren commandeerden: ‘Voorwaarts!’

Een ogenblik scheen de vlucht tot staan gebracht te worden. Doch toen begonnen er ook stenen te rollen van de rotsen, waar zij langs marcheerden. De gehele Rocca Roussa, die sombere rotspartij, was in beweging. Lawines rommelden aan alle kant.

De gehele troep raakte in verwarring. Het werd een algemene vlucht. Daarbij werd hun echter de pas afgesneden door een nieuwe stenenregen van rotsen, die ze straks ongehinderd waren gepasseerd, en waar ze geen Waldens gevonden hadden. Het scheen dat alle duivels uit de hel waren losgebroken. De troep raakte in een vreselijke paniek.

Met een deel van zijn soldaten zocht Albertengo te ontsnappen langs een andere weg dan zij gekomen waren. Maar daar werd hun het pad versperd door een bergstroom, hoog gezwollen door de voorjaarsregens. Er lagen enkele boomstammen aan deze oever. Soldaten sprongen erop en stootten af. De woeste stroom sleurde de stammen mee. Slechts enkelen kwamen op deze wijze aan de overkant. Die vingen het klimtouw op, dat andere soldaten hun van de overzijde toewierpen, en maakten het vast, ginds aan een boomtak, hier aan een stam. Een aantal vluchtelingen kwam zo aan de overkant.

[pagina 57]
[p. 57]

Albertengo belandde met een afdeling van zijn leger op een klein plateau. Aan de ene zijde waren hoge rotsen, maar deze waren dicht begroeid; hier kon het geen stenen regenen. Hij waande zich er redelijk veilig om uit te rusten; misschien kon hij zijn troepen straks bewegen tot een nieuwe aanval. Nauwelijks hadden de soldaten zich echter neergezet, of er knalden alweer schoten en er kwamen kleine, ronde stenen aansuizen uit het dichte hout. De verschrikkelijke Waldenzen vervolgden hen ook hier met geweren en katapulten. En de soldaten konden er niets tegen doen; hun vijand was onzichtbaar.

De enige uitweg was een ravijn aan de andere zijde van het plateau. Aan hun klimtouwen lieten zij zich daarin afzakken. De touwen bleken evenwel te kort; de kloof was veel te diep. Zij moesten zich ten slotte laten vallen in de afgrond.

Velen vielen dood. Albertengo werd bij zijn val gewond. Zijn soldaten droegen hem naar de vallei.

 

Vóór twaalf uur had Janavel met de colonne van Albertengo afgerekend. Snel trokken hij en zijn mannen over de bergkam om daar de vijand, die van de andere zijde naderde, op te vangen.

Als deze nu ook maar wilde lopen in een van de vallen, die de verdedigers van Rorá in de vier dagen van rust aan alle kanten van hun wijkplaats hadden opgezet!

De Waldenzen kwamen op tijd. De aanval van het corps uit Villar was nog niet begonnen. Klokke twaalf kwam hij los. Janavel herhaalde de tactiek, die hij tegenover Albertengo had toegepast. Dat kon ditmaal. De troepen uit Villar wisten niet hoe het die uit Bagnolo was vergaan. Zij meenden dat

[pagina 58]
[p. 58]

Albertengo op dit moment tegelijk met hen ten aanval ging, want zo had Pianezza het strikt bevolen.

Evenals straks lieten Janavel en de zijnen zich eerst af en toe met opzet aan de vijand zien, schoten zij met opzet mis, weken zij met opzet uit. En het plan slaagde weer. Ook deze vijand liet zich naar de voorbereide stellingen lokken en ging daarop stormlopen.

De Waldenzen wachtten ook nu tot de helling van de rots, waarop zij in hindernis lagen, bezaaid was met klimmende soldaten. Toen brachten zij ook hier de honderden aan de rand opgestapelde rotsblokken aan het rollen. Toen barstte ook hier de lawine los, die alles op zijn weg verpletterde. Toen sloeg ook deze vijand op de vlucht!

En in zijn panische angst sleepte hij de derde colonne, die achter hem aan kwam, mee.

 

's Avonds keerde het jammerlijke overschot van de enorme troepenmacht, die 's morgens, met vliegende vaandels, uitgerukt was, in de vallei terug.

De markies van Pianezza trok zich de haren uit het hoofd van woede. Hij snelde naar Albertengo, die in een boerderij was binnengedragen en daar te bed lag, en overstelpte hem met scheldwoorden en verwijten. De nederlaag was zijn schuld doordat hij, tegen het bevel, te vroeg had aangevallen. Albertengo was te ziek om van zich af te spreken. Hij staarde met verwilderde ogen naar de razende markies. Een paar dagen later stierf hij aan zijn wonden.

Door het leger van de hertog liep het gerucht dat alle duivels uit de hel bij Rorá verzameld waren om te vechten voor de ketters.

[pagina 59]
[p. 59]

Paul Vachero was wild van vreugde. Verleden week hadden zij driehonderd, vijfhonderd, zevenhonderd man verslagen. Vandaag zevenduizend! Oom Jozua was een geweldig aanvoerder. Een Gideon uit het Oude Testament, die met driehonderd man de Midianieten versloeg. Een Simson, die alleen duizend Filistijnen had verslagen.

‘Gideon! Simson!’ riep hij uit, toen Janavel na de slag zich bij zijn vrienden voegde. En allen wilden hun kapitein bejubelen.

Doch Janavel maakte een bezwerende beweging. ‘Geen hulde aan mij; dit is geen mensenwerk.’ En tegen Paul, op licht verwijtende toon: ‘Ben je alweer vergeten wat ik je vanmorgen zei? Die bij òns zijn...’

Paul bloosde. De bestraffing was terecht. Er moest een leger van engelen rondom hen zijn, net als rondom Elisa. Anders was deze uitkomst nooit verkregen.

Janavel nam zijn hoed af en vouwde de handen voor het gebed. En samen met hem dankten zij allen God, die voor hen had gestreden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken