Het was bij Torre Pellice, zag Janavel. In de heldere gloed van het vuur kon hij de toren onderscheiden.
En zie, het brandde ook in Luserna, ook in Sint Jan, ook in Liorato.
Janavel verliet zijn post en ging naar Rorá om zijn broers, zijn neven en Etienne Revel te wekken.
‘De wolven zijn losgebroken,’ zei hij. ‘Nu wordt het onze tijd.’
De wolven waren losgebroken. De brand bij Torre Pellice was het sein van de markies van Pianezza aan zijn troepen om al de Waldenzen, bij wie zij waren ingekwartierd, voor de keus te stellen: ‘Naar de mis of naar de dood.’
De soldaten voerden het bevel uit. Zij grepen hun gastheren en gastvrouwen aan. Wanneer zij weigerden naar de mis te gaan, schoten of staken zij de mensen, in wier huizen zij geslapen en aan wier tafel zij gegeten hadden, dood.
De Waldenzen probeerden te ontkomen, maar zij konden niet. Zij hadden zelf de wolven ingehaald. Wanneer zij hun huizen al wisten te ontvluchten, werden ze op straat vermoord. Wanneer ze het dorp ontkwamen, werden ze op de akkers en in de wijngaarden gegrepen en gedood.
Het bloed stroomde in de vallei. Tweeduizend mannen, vrouwen en kinderen werden op die ‘Stille Zaterdag’ in het dal van de Pellice vermoord.
Toen zijn er Waldenzen bezweken. Zij zagen hun mannen en vaders, hun moeders, broers en zusters voor hun ogen sterven; zij zagen zich zelf bedreigd met een afschuwelijke dood. ‘Ave Maria,’ zeiden zij, en ze namen de ouwel van de priester aan.
‘Een aantal kleine jongens ontsnapte aan het bloedbad. Langs