‘Gevaarlijk?’ vraagt Van Oss. ‘Voor jullie zeevolk toch niet! Jullie schippers varen naar de duivel in de hel als jullie het hun opdraagt. Het zal daar achter de Straat van Gibraltar heus niet erger spoken dan boven de Noordkaap.’
Gevaren van storm en stroom duchten de reders voor hun schepen niet. Hun schippers zijn zeelui eerste klas. Neen, achter de Straat van Gibraltar zit het gevaar niet. Maar in die Straat. Daar zijn de Spanjaarden en Portugezen.
‘Maak jullie je nu voor de Spanjolen bang?’ Er is een lichte spot in de stem van Van Oss. De Amsterdammers vinden, dat Antwerpen te spoedig aan Parma overgegeven is. Zij lezen de sinjoren soms de les over gebrek aan moed. En nu aarzelen ze zelf!
‘Als het nu moest,’ zegt Reinier Pauw, ‘als we in de Middellandse Zee moesten wezen, dan stuurden we onze schepen, en onze schippers zouden varen. Maar het hoeft immers niet. We kunnen de Levantse waren ook nog krijgen te Lissabon en Cadiz. Waarom zullen wij dan ons goede geld wagen aan een roekeloze onderneming? Loopt het mis, dan kunnen wij naar onze duiten fluiten.’
‘En als het goed gaat.... dertig ten honderd op een reisje naar de Witte Zee! En de Middellandse Zee geeft méér,’ verzekert Van Oss. ‘Er is in Griekenland, Turkije en Italië veel meer te halen en te brengen dan in Rusland.’ Het avontuur lokt aan. Maar het risico stoot af.
‘Je durft niet, vrinden,’ bestraft Van Oss de Amsterdammers. ‘Je durft je kapitaal niet inzetten voor een riskante onderneming. Doorgaans hebben jullie wat op Antwerpen te vitten. Nu zul je zien, dat zuiderlingen durven. Als jullie dan niet meedoet, dan reed ik alleen een schip uit naar Italië.’
De oudere heren praten over oorlog, scheepvaart en handel. De oudere dames luisteren juffer Van Oss uit over de gebruiken en genoegens van de weelderige Scheldestad. Ze spreken over Antwerpse en Amsterdamse predikanten, en daarna belandt het discours bij de linnen en wollen stoffen uit de Haarlemse en Leidse weverijen, die allengs beter worden maar nog niet kunnen halen bij hetgeen voorheen te Brugge en Valenciennes vervaardigd werd.
En de jongelui zoeken elkander op. Er zijn meer meisjes van het slag van Anna Eltink, er zijn ook jonge mannen uit de kringen van de grote Amsterdamse kooplui, en onder hen bevindt zich Arent Grotenhuys, een jonkman van twintig, wiens vader grote zaken doet in koren en