kuch niet in de bedstee naast de hare? En wat heeft ze een vreemd gevoel in haar hoofd, alsof ze op een schommel zit! Dit is de deining van het schip. Gisteravond, toen ze wakker lag in het vreemde bed, overviel het deinende gevoel haar en het is nog niet uit haar leden weg. Opeens plooit een glimlach om Anna's mond. Steven! zeggen haar lippen. De blos, die haar gister telkens heeft geplaagd, kruipt andermaal bij haar wangen op. Ze blijft soezen in de smalle bedstee. Hij was fors en blond, zonnig waren zijn blauwe ogen....
Schelle kinderstemmen. O ja, ze is in Amsterdam, in het hoge huis aan de gracht, bij oom en tante Hasselaer. En nu roepen de kinderen. Ze moet opstaan en aan het werk.
Onder het kleden blijft ze staan voor het smalle raam. Uit de hoogte ziet ze neer op de jonge iepen aan de gracht en op een blokkendoos vol spitse, rode daken. Hoe groot is Amsterdam en hoe hoog is haar kamertje, waarheen ze gisteravond langs drie trappen opgeklommen is.
Het werk roept. Ze moet de kleintjes kleden, heeft tante Hasselaer gezegd. Het wordt een vrolijk spel met het jonge volkje en bij het naar beneden gaan lachen ze Anna met z'n allen uit. Want ze daalt stap voor stap en zeer voorzichtig de vreemde trappen af en de jongens rennen naar beneden.
Ze wast de kinderen met water, zoals ze thuis zichzelf ook steeds gewassen heeft, maar Koosje klaagt, dat de handdoek zo hard en stroef is en dat het water helemaal niet schuimt. En dan ziet Anna hoe Dirk, de oudste jongen, een wolk van schuim op zijn bol gewreven heeft, hoe Evert stevig toetast bij de zeeppot en hoe Brechtje, de maerte, een flinke kluit tot schuim klopt in de teil, waarin ze de vaat moet wassen.
Gaat dat hier zo? vraagt Anna zich af, verspilt men hier zo ergerlijk die kostelijke zeep?
Die morgen vond Anna nog menigmaal reden om versteld te staan over de verkwisting van de Amsterdammers. ‘Geef me die kom met stijfsel eens aan,’ zei juffer Hasselaer, terwijl ze een stapel witgoed voor zich op de tafel had. Anna zocht en zocht.
‘Daar!’ wees haar tante ongeduldig.
‘Dit?’ vroeg Anna in opperste verbazing. Ze nam de schaal ter hand, maar reikte haar niet aanstonds. ‘Maar is dit dan niet de toespijs voor vanmiddag?’
Het was goed, dat op dat ogenblik Brechts aangezicht verscholen ging in een wolk van wasem, die uit haar tobbe