geworden? En als dat was, omdat hij vanmorgen zoveel had beloofd en vandaag heel anders had gedaan. Nu, in zijn hoekje in de auto, dankte en bad hij tegelijk. ‘O, Here, ik dank U, dat vader uit de sneeuw gered is, en ik bid U, ik bid U, dat hij beter worden mag.’
Hij verlangde ernaar om heel gauw thuis te zijn en tegelijk zag hij er tegenop.
Eindelijk, na een lange rit, kwam de farm in 't zicht.
De wagen stond nog niet goed stil, of Jan sprong eruit. Hij knikte door zijn knieën na de sprong, maar stond dadelijk weer op z'n benen, en toen zag hij er weer tegenop in huis te gaan.
De deur zwaaide open. Daar was vader zelf!
‘Ha, vader!’ riep Jan uit.
‘Weer beter?’ vroeg de boer.
‘Puik in orde,’ antwoordde vader.
Een zwaar pak viel Jan van het hart.
Die avond na het eten las vader uit de bijbel Psalm 121.
...Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.
‘Die bergen zijn hier,’ zei vader, ‘aan alle kanten om ons heen. Bergen en bossen en wilde dieren en sneeuwstormen. Het lijkt soms wel of ze gevaarlijk zijn, maar God zendt Zijn hulp van de bergen.’
Hij las verder. Toen de psalm uit was, herhaalde hij één vers: De Here is uw Bewaarder; de Here is uw Schaduw, aan uw rechterhand.
‘Dat hebben wij ondervonden,’ zei vader, ‘en daarvoor gaan wij danken.’
En bij dit danken dankte Jan thans vurig mee.