de boerderij. ‘Wat is dat?’ vraagt zij aan haar vader.
‘Een kippenhok,’ zegt die.
Er drijft meer langs. Een voerkist, een stel planken, waarschijnlijk uit een stal afkomstig. En daar! Een stoel en nog een stoel, en ginds een linnenkast.
‘Vader,’ vraagt Cootje angstig, ‘hoe komen die meubels daar? Die waren toch in de huizen.’
‘Natuurlijk waren die in de huizen.’
En nu drijven ze hier.
‘Ik vrees dat er een huis door het water is vernield,’ zegt vader.
‘Vernield? Kapotgeslagen? Zou ons huis ook....?’ vraagt Cootje angstig.
‘De Eendrachtshoeve is sterk en hecht,’ zegt vader geruststellend. ‘Maar ik moet toch voorzorgen nemen.’
Vader gaat weg. Cootje blijft alleen bij het dakraam. Er drijft meer wrakgoed langs. De stroom voert het dicht langs de boerderij. Ginds drijft een tafel, daar alweer een linnenkast en nog een tafel en verscheidene stoelen. Dit is veel meer huisraad dan er in één huis is geweest. Er moeten verscheidene huizen zijn vernield.
Hoor! Cootje meent dat ze een kind hoort schreeuwen. Het moet verbeelding zijn. Het is het fluiten van de wind geweest.
Maar daar hoort ze het weer: het schreeuwen van een klein kind. Ah, Lineke natuurlijk. Maar Lineke ligt in haar bedje aan het andere einde van de grote zolder, achter de aardappelbakken, in de vannacht gemaakte zolderkamer.
Cootje steekt haar hoofd naar buiten en luistert scherp. Nu kan ze alleen geluiden buiten en niets van binnen horen. Door het fluiten van de wind heen verneemt ze duidelijk geschreeuw van een klein kind.
Zou het mogelijk zijn dat er een kind is in dat wilde water?
Ginds drijft een leunstoel, tamelijk hoog op de golven. De zitting en een stuk van de beklede leuning komen boven water uit. Het schreeuwen komt uit die richting.
Cootje klimt het raam uit. Ze loopt een eindje door de dakgoot. Zo kan ze beter in de leunstoel zien.