‘Opa!’ dringt Leentje aan.
Jochum kijkt even op zij naar de jongenshand, maar hij grijpt die niet. Hij kijkt weer nors voor zich. ‘Kwajongens,’ gromt hij.
‘Opa!’ zegt Leentje nog eens, smekend.
Weer kijkt Jochum op zij. En dan naar het meisje, dat met schitterende ogen in grote spanning naar hem opziet.
‘Toe maar!’ dringt ze nog eens aan.
Daar gaat de oude, rimpelige hand van opa langzaam, aarzelend en een beetje bevend naar die van Laurens.
‘Hoera!’ roept Leentje blij. ‘Nou is dàt ook in orde!’
‘Wat in orde?’ vraagt de oude man argwanend.
‘Nu is àlles verhoord wat ik vandaag gebeden heb,’ juicht zij.
Een dikke rimpel, die even weg geweest is van Jochums voorhoofd, keert terug. ‘Wat is dat nou weer?’
‘Ik heb gebeden dat de geit terugkomen zou. En zij is terug. En dat u Laurens vergeven zou. Dat is ook gebeurd. En... nee, àlles is nog niet verhoord,’ eindigt ze een beetje treurig.
‘Staat er nog meer op je verlanglijstje?’ vraagt Jochum half spottend. Zij krijgt een hoge kleur. ‘Ik wou zo graag... ik hoopte... dat het ook goed zou worden... tussen... God en u.’ De laatste woorden fluistert ze in zijn oor en daarna bijt ze op haar lippen. Ze heeft het haast niet durven zeggen. Nu is ze bang dat opa boos zal zijn.
Hij is niet boos, wel triest. Star staart hij voor zich uit.
‘Dat kan toch óók, opa,’ waagt ze er na een poosje aan toe te voegen.
‘Hm...,’ gromt de oude Jochum.
‘Dat moet toch ook, opa,’ pleit Leentje verder.
Zij wacht in grote spanning, maar Jochum zwijgt.
‘Dat moet toch ook, opa,’ herhaalt Leentje. En weer wacht ze.
‘Hm... ja... het moet wel,’ zegt Jochum na een lange poos.
‘En het kàn ook, opa!’ gaat Leentje geestdriftig op de halve toenadering in. ‘Het kan zéker.’
Grootvader zwijgt weer. Hij staart recht voor zich uit. Zijn borst piept en kreunt. Leentje popelt. Zou opa doen, wat zij zo vurig hoopt? Zou hij dat doen, waarom zij nu in haar gedachten bidt?
‘Je hebt gelijk, kind,’ mompelt de oude.
Leentjes hoop wordt groter. 't Komt goed, 't komt vast goed. God