‘En voor u! Voor u ook, opa!’ roept Laurens uit.
‘Voor mij? Voor mij?’ gromt ouwe Jochum. ‘Ik ben een kwaje, hoor.’
‘U bent een beste! U hebt mij in huis gedragen, toen ik mijn been gebroken had.’
‘Dat was om Leentje,’ weert de oude af.
‘En u zorgt goed voor Leentje,’ voegt Laurens erbij. ‘Daarom bent u ook een beste, opa!’
Hiervan schrikt Jochum. ‘Ik goed voor Leentje zorgen? Niet waar! Ik kan geen hout meer halen.’
‘En daarom halen wij dat hout, vandaag en morgen en alle dagen, zolang u het nodig hebt. Dat mag, hee, opa?’ vraagt Klaas.
De oude bromt en gromt. Hij kan het moeilijk overgeven dat hij niet meer in alles voor de kleine meid kan zorgen.
‘Wij halen het hout en ù melkt de geit en u stookt de kachel, en u doet nog véél meer voor Leentje,’ zegt Laurens.
Leentje knikt ijverig: ‘O ja, véél meer.’
‘U bent een beste opa,’ zeggen de jongens door elkaar.
De oude Jochem kucht en hoest en zijn borst piept en kraakt. Maar zijn ogen glinsteren een beetje en het lijkt erop dat zijn tandeloze mummelmond een beetje lacht. Hij gromt: ‘Kwaje jongens... Goeie jongens.’