‘Dan kunnen wij er ook niet aan beginnen,’ zegt hij.
‘Niet aan beginnen?! U moet mij helpen zoeken!’ roept vader uit, en hij slaat met de vuist op tafel.
Wanneer de vreemde zeeman zo opspeelt, is de agent opeens gedienstig. Hij wil graag zoeken, zeker, zeker! Hij is volledig tot mijnheer zijn dienst. Als mijnheer maar zeggen wil hoe het moet.
‘Hebben jullie geen politiehond?’ vraagt vader.
O ja, zij hebben een politiehond. Een speurder eerste klas. Dat is te zeggen: de commissaris heeft zo'n hond. Maar de commissaris is niet op het bureau. Die is thuis, en zijn huis is ver weg, een eind buiten de stad. Het is een heel werk om hem te halen.
‘Hij heeft toch zeker telefoon!’ zegt vader.
‘Zeker, zeker, de commissaris heeft telefoon, maar de telefoon is defect en dus....’
‘Ga er per auto op af,’ zegt vader.
‘Meneer begrijpt het misschien niet goed, maar ik heb wacht op het bureau, en ik mag deze post niet verlaten. Er kunnen mensen komen, die mij nodig hebben....’
‘Zoals ik,’ zegt vader. ‘Daarvoor zit je hier!’
De bruine agent verklaart dat hij moet blijven tot een straatagent terug is van zijn ronde.
Vader wordt er tureluurs van. Hij gaat de straat op, pakt een agent, die daar rondkuiert, bij de schouder en brengt hem naar het bureau. En dan gaat deze naar de commissaris om diens hond te halen.
Vader gaat naar het schip terug in afwachting van de politiehond.
Op de Albatros is moeder alleen achtergebleven. Ook de stuurman, de beide machinisten, de matrozen, Wybo en Wim zijn op zoek naar Aaltje. Moeder heeft de tafel maar weer afgeruimd, ofschoon er niets gegeten is. De theehut is half opgesierd voor het