Beroyde student en Bedrooge dronkkaart, of Dronkke-mans hel
(2004)–Jillis Noozeman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
5.1. InleidingIn de Bedrooge Dronkkaart staan de verwikkelingen in direct verband met de huwelijkse moraal. Flooris zuipt teveel en als hij thuiskomt, geeft hij zijn vrouw Kniertje geregeld een ongenadig pak slaag. Haar oude geliefde, de student Leander, bedenkt een manier om Flooris tot inkeer te brengen: in samenwerking met dokter Nikaziaan en de buren zullen zij hem voor de ‘rechterstoel in de hel’ brengen. Ook in de Beroyde Student spelen de huwelijkse verhoudingen met de uitgaande molenaar en de overspelige molenarin een rol, maar hier als achtergrond voor het listige optreden van de student om aan eten, drinken en een slaapplaats te geraken. Willen we inzicht krijgen in de normen en waarden van het huwelijk in de zeventiende eeuw, dan kunnen de kerkelijke voorschriften en het geldende strafrecht uit die tijd ons dat in belangrijke mate verschaffen. Waar de dagelijkse huwelijkspraktijk in de zeventiende eeuw botste met besluiten en regels die door overheid en kerk waren vastgesteld, blijkt de geldende huwelijksmoraal van die tijd. | |
5.2. Verandering in de kerkelijke visie op het huwelijkVanaf 1572, de verovering van Den Briel, werd de gereformeerde kerk in het openbare leven de dominante kerk in de steden van Holland en Zeeland die de zijde van de Prins hadden gekozen, al heeft deze kerk nimmer de status van staatskerk verworvenGa naar voetnoot171. Aan het einde van de zestiende eeuw was de Calvinisering van Holland doorgevoerd en de Gereformeerde kerk had in het dagelijks leven de functie van de Katholieke overgenomen, hoewel een groot deel van de Nederlandse bevolking katholiek bleef.Ga naar voetnoot172 Op het gebied van regels en wetgeving rond het huwelijk veranderde er wel iets. Volgens de katholieke leer was het huwelijk een van de zeven sacramenten en uitsluitend een zaak van de kerk. Het sacrament van het huwelijk verzekerde de gehuwden de goddelijke genade, mits de huwelijkse plichten goed vervuld werden. Die verplichtingen kwamen voort uit de drievoudige genade die het christelijke huwelijk voortbracht: proles, fides en sacramentum, d.w.z. nakomelingschap, trouw en heiliging. De derde genade bracht met zich mee dat het huwelijk niet ontbonden kon worden.Ga naar voetnoot173 Het bewijs dat het huwelijk een sacrament was en welke verplichtingen daaruit voortvloeiden, baseerden de katholieke kerkleiders op de brief van Paulus aan de Efeziërs, zoals beschreven in Efeziërs 5:22-33. De strekking van deze tekst is, dat het christelijke huwelijk een afspiegeling is van het heilige verbond tussen Christus en zijn mystieke bruid, de kerk. Binnen dit kader is de man verplicht zijn vrouw lief te hebben, zoals Christus de kerk liefheeft; de vrouw wordt gehouden aan de verplichting haar man te gehoorzamen en onderdanig te zijn, want de man is het hoofd van zijn vrouw, zoals Christus het hoofd is van zijn gemeente. | |
[pagina 50]
| |
De visie van de Gereformeerde kerk verschilde fundamenteel van de opvattingen van de Katholieke kerk. Luther (1483-1546) en Calvijn (1509-1564) beschouwden het huwelijk weliswaar als een goddelijke verbintenis, maar niet als een heilig sacrament. Hierdoor werd de weg vrijgemaakt voor de bemoeienis van de wereldlijke overheid met huwelijkse aangelegenheden. Het huwelijksrecht werd in de protestantse gewesten in eerste instantie een zaak voor de seculiere overheden. Hoewel de kerk wat de huwelijkswetgeving betrof formeel dus afhankelijk van de wereldlijke overheid werd, bleef de kerk vanwege haar eigen verantwoordelijkheid wel betrokken bij het dagelijkse toezicht op het huwelijk. De kerkenraad kon namelijk kerkelijke middelen gebruiken om haar zondige lidmaten te straffen, zoals uitsluiting van het heilig avondmaal. Onder invloed van de Reformatie deden zich drie veranderingen voor op het terrein van de huwelijkswetgeving.Ga naar voetnoot174 Ten eerste was de ouderlijke toestemming noodzakelijk geworden om de geldigheid van het huwelijk van een zoon of dochter te garanderen. Dat had te maken met de opvatting van Luther dat ouders in de relatie met hun kinderen als plaatsvervangers van God gezien moesten worden. Ten tweede veranderde de visie op het doel van het huwelijk. Onder het katholieke gezag was de voortplanting de belangrijkste functie. Onder de Reformatie vormden ‘liefde en kameraadschap’ de basis voor een huwelijk. Ten derde werden de regels rond een mogelijke echtscheiding verruimd. Waar eerst het huwelijk als onontbindbaar beschouwd werd met in bijzondere gevallen een scheiding van tafel en bed, het zogenaamde divortium quoad thorum, kon na de Reformatie onder strenge voorwaarden een echtscheiding toegestaan worden. Er moest dan sprake zijn van bewezen overspel of kwaadwillige verlating. In de woorden van Van Apeldoorn: ‘Vereischt was of eene kwaadwillige of hardnekkige verlating of eene andere handeling, welke eene opzettelijke en blijvende vernietiging der huwelijksgemeenschap opleverde (...)’.Ga naar voetnoot175 De verlaten partij mocht dan hertrouwen. Deze kwaadwillige verlating als rechtsgrond was een verruiming van de verlating om reden van geloof waar Paulus over spreekt.Ga naar voetnoot176 De verruiming was onder Gereformeerden echter niet onbetwist. Het huwelijksformulier geeft een duidelijk beeld van de geldende verhouding tussen man en vrouw. Tijdens de huwelijksplechtigheid las de predikant dit formulier voor, waarna het bruidspaar de huwelijksgelofte aflegde. De formulering ten aanzien van de huwelijksgelofte was voor de man verschillend van die voor de vrouw.
Eerst tot de bruidegom: ‘N. Bekent gij hier voor God en zijne heilige gemeente, dat gij genomen hebt, en neemt, tot uwen wettige huisvrouwe N. hier tegenwoordig; haar belovende, dat gij haar zult liefhebben, en trouwelijk onderhouden, gelijk een getrouw en Godvreezend man aan zijne wettige vrouwe schuldig is; dat gij ook heiliglijk met haar leven wilt, haar trouw en geloof houdende in alle dingen, naar uitwijzen van het heilig Evangelie?’ | |
[pagina 51]
| |
Daarna tot de bruid: ‘N. Bekent gij hier voor God en zijne heilige gemeente, dat gij genomen hebt, en neemt, tot uwen wettigen man N. hier tegenwoordig; en belooft gij, hem gehoorzaam te zijn, hem te dienen en te helpen, hem nimmermeer te verlaten, heiliglijk met hem te leven, hem trouw en geloof in alle dingen te houden, gelijk eene vrome en getrouwe huisvrouwe haren wettigen man schuldig is, naar uitwijzen van het heilig Evangelie?’Ga naar voetnoot177 Uit de toevoeging ‘gehoorzaam zijn, hem dienen en helpen’ in de huwelijksgelofte voor de bruid, blijkt dat er niets veranderd is ten opzichte van de verplichtingen tussen man en vrouw die in de periode voorafgaande aan de Reformatie reeds bestonden. De vrouw was en bleef onderdanig aan de man, die op bijbelse gronden de leiding in het gezin toegewezen kreeg. De vrouw moest - zoals het formulier vermeldt - haar echtgenoot in alle goede en oprechte dingen behulpzaam zijn en goede acht op het huishouden slaan. De rechtspraak effectueerde deze visie. | |
5.3. De wereldlijke rechtspraak met betrekking tot het huwelijkIn de zeventiende eeuw kende men in de Nederlanden nog geen nationale strafwetgeving. De afzonderlijke jurisdicties bepaalden welke overtredingen en misdrijven strafbaar waren. De Criminele ordonnantiën die Philips II in 1570 invoerde, waren een eerste aanzet tot een centrale wetgeving. Hierin stonden voorschriften over het straffen en het martelen van verdachten. Daarnaast werden er door de Staten van Holland in de Politieke ordonnantie van Holland uit 1580 ook strafbepalingen uitgevaardigd, die in de steden en dorpen van dit gewest golden. Hierin stonden in totaal 41 verordeningen op het gebied van rechtspraak. De eerste achttien artikelen, die een direct uitvloeisel waren van de overgang van huwelijkse zaken van de kerkelijke overheid (onder het Katholicisme) naar de wereldlijke overheid (onder de Reformatie), hadden betrekking op het huwelijksstrafrecht.Ga naar voetnoot178 De provincie Holland onderscheidde zich van andere delen van de Nederlanden met betrekking tot een aantal punten van de huwelijksrechtpleging. Zo was een belangrijk verschil met bijvoorbeeld de Politieke ordonnantie van Zeeland van 1583, dat in Amsterdam en in andere steden van Holland de namen van de ondertrouwde personen (de huwelijkse geboden) niet uitsluitend in de gereformeerde kerk afgekondigd mochten worden, maar dat deze drievoudige afkondiging ook van de pui van het raadhuis of van een ander gebouw waar recht werd gesproken, mocht plaatsvinden (zie statuut IIIGa naar voetnoot179). In de provincie Holland bestond dus de mogelijkheid om buiten de Gereformeerde kerk in het huwelijk te treden. Toch zullen er maar weinigen niet in deze kerk getrouwd zijn. | |
[pagina 52]
| |
Ook bruidsparen met een andere geloofsovertuiging dan de Gereformeerde konden zich in het kerkboek laten registreren.Ga naar voetnoot180 Een belangrijke bron voor onze kennis van het huwelijksrecht in de zeventiende eeuw is het vijfde deel in Hugo de Groots Inleidinge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid, geschreven tijdens zijn verblijf op Loevestein (1619-1621) en voor het eerst gepubliceerd in 1631. Naast het Romeins recht, voor zover gangbaar in Holland, putte De Groot uit ‘handvesten, vonnissen ende andere bewijzen’ (blz. xxx van de ‘Voorrede van den eersten druk’). Dit standaardwerk op het gebied van Romeins-Hollands recht bundelt het wereldlijk recht zoals dit in Holland toegepast werd. De Groot opent zijn uiteenzetting met de definitie ‘Huwelick ofte Echt is een verzameling van man ende wijf tot een gemeen leven, mede-brengende een wettelick gebruick van malkanders lichaam.’ In zijn voorafgaand historisch exposé baseerde De Groot de verschillen tussen man en vrouw op de theorie der ‘humores’, verschillen die een gezagsverhouding inhielden: ‘(...) alzoo doorgaens der wijven geslacht, als kouder ende vochtiger, minder bequaemheid heeft tot zaken, verstand vereisschende, als 't geslacht der mannen, zoo is het mannelick gheslacht genoegzaem aengeboren eenige opperheid over de wijven.’Ga naar voetnoot181 (Inleidinge, p.11). Uit paragraaf 16 blijkt, dat ‘het byslapen met kennisse van de magen wederzijdes’ niet meer als bewijs van huwelijk gold. Het huwelijk was alleen wetsgeldig, als in de kerk of voor de overheid de trouw was bevestigd. Daarbij moest aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Jongens onder de veertien en meisjes onder de twaalf mochten niet trouwen. Jongens beneden de vijfentwintig en meisjes onder de twintig hadden toestemming van hun ouders nodig. Maakten ouders bezwaar tegen het voorgenomen huwelijk van hun zoon of dochter, terwijl die ouder was dan respectievelijk vijfentwintig en twintig, dan moesten de jongelui hun ouders voor de kerkdienaars of de overheidsfunctionarissen ontbieden.Ga naar voetnoot182 Kwam men dan niet tot een vergelijk, dan gold de wetgeving dienaangaande ter plaatse. De Politieke ordonnantie van Holland van 1580 leert ons, dat degenen die zich wederrechtelijk ‘in huys-houdinge ende te samen wooninge by malkanderen sullen voegen ende converseren als echte luyden, sullen voor d'eerste maent dat sy te samen huys houden ofte woonen, verbeuren elcks een mulcte [“boete”] van vijftich ponden, van veertich grooten 't pont, in de tweede maent daerenboven noch een mulcte van hondert ponden, in de derde maent een mulcte van twee hondert ponden (...) ende sooverre sy langer by den anderen blijven, sullen voor den tijdt van thien jaren uyt den lande van Hollandt ende Vrieslant gebannen ende bovendien in hare goederen ghemulcteert worden nae de qualiteit van de persoonen.’Ga naar voetnoot183 De trouwbelofte die de huwelijkskandidaten aflegden, vertoonde grote overeenkomst met die in de kerk, zoals blijkt uit de ‘Forme om den houwelycken staet te | |
[pagina 53]
| |
bevestigen by de magistraten in de steden ende ten platten lande’ (artikel xxxiii van het Echtreglement voor de Generaliteit van 1656, 279).
Tot de bruidegom: ‘Ghy N.N. bekent hier voor de heeren ende alle de omstanders, dat ghy genomen hebt, ende neemt tot uwe wettige huysvrouwe N.N., hier tegenwoordigh, dewelcke ghy belooft nimmermeer te verlaten, maer dat ghy haer sult de dagen uwes ende haer levens aenhangen, liefhebben ende trouwelijck versorgen ende onderhouden, met haer in alle redelickheyt, vroomigheyt ende eerbaarheyt leven ende huyshouden, ende haer in alle dingen trouwe ende geloof houden, gelijck als een eerlick man betaemt, ende syne huisvrouwe schuldig is te doen. Belooft ghy dit N.N.?’ Tot de bruyt: ‘Ghy N.N. bekent mede voor de heeren ende alle omstanders, dat ghy genomen hebt ende neemt tot uwen wettelijcken man N.N., hier tegenwoordigh, dien ghy belooft nimmermeer te verlaten, maer dat ghy hem sult de dagen uwes ende sijnes leven[s] aenhangen, ghehoorsamen, dienen ende helpen, in alle rechtelijke ende redelijcke dingen, met hem in alle redelickheyt, vroomigheyt ende eerbaerheyt leven ende huyshouden, ende in alle dingen trouwe ende geloof houden, gelijck eene getrouwe ende eerbare huysvrouwe betaemt, ende haren man schuldigh is te doen. Belooft ghy dit?’ Artikel 18 vermeldt dat alleen door de dood van één der echtelieden of door overspel een huwelijk ontbonden kon worden. Kwaadwillige verlating noemt hij echter niet. De afhankelijkheid van de vrouw ten opzichte van de man blijkt uit de paragrafen 19 en 20, waaruit wij het volgende citeren. ‘(19) Uit het huwelick dan [...] werd de vrouw ghehouden voor onmondig ende de man werd ghenoemd man ende voogd ofte kerck-voogd van sijn vrouw.’ (blz. 20).Ga naar voetnoot184 ‘(20) Dien-volgende is een vrouw haeren man ghehoorzaemheid schuldig: maer en vermag den man niet sijne vrouw te slaen ofte anderzints wredelick te handelen: ende wie van beide zich jegens sijn echt-genoot ontgaet, vervalt in boeten die daer toe t' elcke plaetse zijn gestelt: werd oock by wijlen na gelegentheid van zaken zwaerder gestraft. De onlusten lang duirende werd oock wel by 't gerecht toegestaen scheidinge van de by-wooning, den echt-band blijvende, ende met verstand dat altijd wederom getracht moet werden tot vereeniging.’(blzz. 20, 21). Door twee middelen kon de vrouw de macht van haar echtgenoot over haar bezit intomen: door huwelijkse voorwaarden en door boedelscheiding. Over dit laatste schrijft De Groot in paragraaf 24: ‘staende huwelick, bemerckende dat den man haer tot armoede soude brenghen, vermag sy rechtelick boedel-scheidinghe te eisschen, ende haeren man 't bewind haerder goederen te doen verbieden, welck verbod zijnde afghekundigt, zoo en kan den man daer nae hare goederen niet krachtelick vervremden ofte belasten, nochte haer voor sijne schulden verbinden.’(blz. 22). | |
[pagina 54]
| |
In relatie tot de twee kluchten die we hier uitgeven, stellen we twee thema's aan de orde: 1. huwelijkse twist en mishandeling en 2. gehuwden in overspel. | |
5.4. Huwelijkse twist en mishandelingIn het huwelijk kwam de man de leiding toe, maar dit betekende niet, dat hij hier misbruik van mocht maken en zijn vrouw mishandelen, als hij daar lust toe had, bij voorbeeld na overvloedig drankgebruik. In de Bedrooge Dronkkaart stelt de schoonmoeder haar overleden echtgenoot ten voorbeeld aan Flooris, de man van haar dochter, en wijst ze hem op zijn laakbaar gedrag: ‘Hoor Flooris, je zelt met jou Wijf benierlijk leven’(8). Flooris volgt echter de les van zijn vader en hij citeert de woorden, die hij op zijn sterfbed sprak: ‘Zeun wat heb ik mijn moet dikwils aan jou Moer gekoelt; Onthoudt dit veur een Regel, laatje van geen Wijven ringel-ooren of plagen, Onderrechtze met gevoelijke reden, zy zelje te meer liefde toe dragen: Want zoo den Huis-voogt de misdaadt niet en straft, hy is 'er schuldig aan’ (158b-161). Dat Flooris de regel van zijn vader inderdaad heeft gevolgd, blijkt uit de beschrijving van zijn levenswandel die Eakus voor de rechtbank voorleest (483 e.v.). In de Beroyde Student gaat Volckert geregeld naar de herberg om zich vol te drinken (45-47, 174). Blijkens de woorden van zijn vrouw kreeg zij dan wel eens een aframmeling: ‘Jy vrouwe-verdriet, 't is 't eerst niet, dat jy droncke de pijpe stelde’ (416). De vrouw moest voor het huishouden zorgen. Als in de Bedrooge Dronkkaart Flooris naar de kroeg vertrekt, wijst hij Kniertje op deze taak: ‘Wijf schikt alleding na behooren, Of jy zelt Stokvis eten als ik t'huis koom, ik hebt geswooren, Je kent mijn natuur wel als ik dronke ben’(47, 49). Ten aanzien van geregeld voorkomende ruzies en echtelijk handgemeen bewandelden de kerkelijke en de wereldlijke overheid een verschillende weg. Voor de rechtbank kwamen namelijk alleen zaken ter beoordeling aan de rechter. Hier gold het strafrecht. De kerkenraad beschikte in veel mindere mate over strafmaatregelen. Bekend is het verbieden van de toegang tot het avondmaal. Bij het kerkelijk beleid vormde de hereniging van de echtelieden in vrede het doel. Bij de wereldlijke overheid was dit veel minder prominent aanwezig, al zijn er wel sporen van. Uit het ‘Echtreglement voor de Generaliteit’van de Staten-Generaal uit 1656 blijkt namelijk, dat ‘[i]ndien de domestijcque onlusten te hoogh gaen ende te langh duyren, ende de aengewende gherechtelijcke middelen niet en helpen, soo sullen wel de gerechten mogen verstaen tot scheydinge van bedde, tafel ende bywooninge, maer niet van de echtbandt, ende oock niet anders als met oogemerck om parthyen altydt wederom te vereenigen.’Ga naar voetnoot185 Bij zware mishandeling blijken vooral familieleden van het slachtoffer de zaak aanhangig te maken. Soms werd een zaak door buurtbewoners van het slachtoffer aangebracht. Omdat de vrouw bij haar huwelijk onder de voogdij van de man kwam te staan, kon zij zelf formeel geen aanklacht indienen, maar ze kon wel een notariële akte doen opstellen om zo haar eerbaarheid te bevestigen.Ga naar voetnoot186 Dikwijls poogde het slachtoffer | |
[pagina 55]
| |
echter als het erop aankwam, veroordeling te voorkomen door een ontlastende verklaring af te leggen. Een veroordeling zou namelijk schande over het gezin brengen en vergelding na een belastende verklaring was verre van denkbeeldig. Kwam het tot een veroordeling, dan waren de straffen in de meeste gevallen niet hoger dan een aantal dagen op water en brood. Bij zeer ernstige mishandeling, evenals bij overspel, werd de overtreder uit de stad verbannen voor een aantal jaren. Soms moest hij in een houten huik de stad verlaten (een strafwerktuig in de vorm van een ton).Ga naar voetnoot187 Werd een man tot verbanning veroordeeld, dan kon dat kennelijk een grond voor echtscheiding zijn, doordat de samenwoning daarmee werd verbroken. Zo laat zich tenminste Kniertjes opmerking verstaan aan het slot van de Bedrooge Dronkkaart. Nadat de echtgenoot heeft beloofd, dat hij zijn leven zal beteren, antwoordt Kniertje: ‘Dat sal ook dienen te zijn, of ik sal van jou te scheiden trachten.’ (596). De Gereformeerde kerk stuurde bij echtelijke twist en mishandeling ouderlingen uit om in het gezin tot regulering te komen. Ook kon een zaak voor de kerkenraad gebracht worden. Daarbij valt het op, dat het beleid er steeds op gericht is de echtelieden weer in vrede samen te doen leven. Het gebeurde ook wel, dat buren een belangrijke rol spelen ter vermindering van de misstanden in een huwelijk. Twee redenen zijn hiervoor te vinden. Allereerst natuurlijk het eigenbelang: ruzies en vechtpartijen geven geluidsoverlast en brengen gevaar voor vernieling en brand met zich mee. Als tweede reden geldt de goede roep van de buurt. In de Bedrooge Dronkkaart zijn het de buren die actief betrokken zijn bij de poging om Flooris weer in het gareel te krijgen. | |
5.5. Gehuwden in overspelBijna alle kluchtschrijvers maken in hun werk gebruik van het thema overspel. In de Bedrooge Dronkkaart is dit de liefde tussen de de gehuwde Kniertje en haar vroegere vriendje, de student Leander. Ze mocht destijds van haar moeder niet met hem trouwen, omdat hij financieel gezien een veel minder aantrekkelijke partij was dan Flooris. Die laat zich er dan ook geregeld op voorstaan, dat ‘de Kley is van zijn Kar gekomen’ (11), hetgeen in vs. 55 door zijn vrouw wordt bevestigd, immers, ‘is het meeste goet niet van zijn hout gesproten?’. Uit het feit, dat de moeder als enige in leven zijnde ouder haar toestemming voor het huwelijk kon weigeren, mogen we afleiden, dat Kniertje tussen de twaalf en de twintig moet zijn geweest. In de Berooyde Student pleegt eveneens de echtgenote overspel en wel met een voornaam heer: ‘'t Heerschip Leendert-buur, die ginse op de Hofstee woont’ (586). Als de gehuwden zich - na het overspel van één van hen - weer met elkaar hadden verzoend, en aan de kerkenraad berouw hadden betoond en de zaak niet in de openbaarheid was gekomen, dan beperkte de kerkelijke censuur zich tot ontzegging van het avondmaal voor een bepaalde periode. Lag de zaak ernstiger, dan werd de overtreding tijdens een kerkdienst meegedeeld, zonder dat de namen van de betrokkenen werden genoemd. Een volgende stap in de kerkelijke strafoefening was het vermelden | |
[pagina 56]
| |
van het feit onder vermelding van de betrokkenen.Ga naar voetnoot188 Bij dit alles beoogde de kerk aanpassing aan de geldende kerkelijke voorschriften en herstel van het gebroken huwelijk. Het standpunt van de Staten-Generaal ten aanzien van overspel blijkt uit het ‘Echtreglement voor de Generaliteit’ van 1656. Ingeval een man in de Generaliteitslanden met een getrouwde vrouw overspel bedreef, moesten ‘beyde die man ende die vrouwe met eeuwigh bannissement ende confiscatie van een gedeelte van hare goederen van den rechter gestraft werden.’Ga naar voetnoot189 Pleegde een getrouwde man overspel met een ongetrouwde vrouw, dan verloor de man zijn ‘officie’ (zo hij die had) en mocht hij ook in de toekomst geen officiële functie meer bekleden. Bovendien werd hij de eerste keer veroordeeld tot een boete van honderd gulden, bij herhaling van het vergrijp tot een boete van driehonderd gulden en bij verdere herhaling diende hij ‘naer exigentie van saecken by bannissement oft anders gestraft werden.’Ga naar voetnoot190 Een overspelige ongetrouwde vrouw moest bij de eerste veroordeling een maand op water en brood en bij herhaling voor vijftig jaar als balling buiten de Nederlanden verblijven. De gebruikelijke straf die de wereldlijke overheid in Holland bij overspel oplegde, was verbanning. In plaats van de voorgeschreven vijftig jaar vaak voor zes, tien of twaalf jaar. De man had echter ook soms de mogelijkheid om overspel bij de schout af te kopen. Dan voorkwam hij een veroordeling.Ga naar voetnoot191 Ten aanzien van overspelige mannen en vrouwen hanteerde de maatschappij een dubbele moraal. Vooral als de vrouw haar kinderen achterliet, werd zij zwaar gestraft. Maria Leuker formuleert het aldus: ‘Eine Frau die mit einem anderen als ihrem Ehemann sexuell verkehrt, verliert damit nicht nur ihre eigene Reputation, sondern verletzt auch die Ehre des Mannes, dessen patriarchaler Gewalt die unterstellt ist, sei es ihr Vater oder ihr Gatte. Für einen Mann sind aussereheliche Sexualkontakte viel weniger problematisch, seine Freiräume sind im Gegensatz zu denen einer Frau nahezu unbegrenzt.’Ga naar voetnoot192 Overheid en kerk bevestigden deze dubbele moraal. Het behouden van seksuele eer en kuisheid woog ten aanzien van de vrouw dus veel zwaarder dan bij de man. Daarnaast werden de vrouwen vaker aangeklaagd dan mannen, doordat het overspel gemakkelijk tot zwangerschap kon leiden en die was moeilijk te verhullen. Bij onderzoek in Holland (m.n. in Delft en Rotterdam) bleek zeventig procent van de veroordelingen vrouwen te betreffen wegens voorechtelijke seksualiteit en buitenechtelijk samenwonen. Voor de toeschouwer van een klucht waarin ook overspel voorkwam, was het waarschijnlijk veel komischer als de vrouw en niet de man de overspelige was. Een overspelige man miskende namelijk niet het gezag van zijn vrouw over hem, omdat zij dit niet bezat. Alleen de vrouw kon door haar overspel het gezag van de man over haar miskennen, alleen hem konden derhalve de horens opgezet worden. De Bedrooge | |
[pagina 57]
| |
Dronkkaart laat dit in de slotscène zien. Kniertje is haar vriend Leander dankbaar, dat hij er door zijn list in geslaagd is haar echtgenoot het zuipen en afranselen af te doen zweren en zij spreekt hem in de verzen 602-604 terughoudend toe:
Kniertje
Mijn rouw-verdryver, dese voet van vriendtschap troontme
Ten hoogsten om u dit te loonen: maar verschoontme
Voor op-spraak, naderhandt soo kroonen wy mijn Man.
|
|