Beroyde student en Bedrooge dronkkaart, of Dronkke-mans hel
(2004)–Jillis Noozeman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
4. Toverij en toverijgeloofGa naar voetnoot99 | |
4.1. InleidingAls molenaar Volckert student Gregorius een slaapplaats voor de nacht heeft aangeboden in Noozemans klucht de Beroyde student, toont hij al snel interesse voor de dagelijkse praktijk van het studeren. Zijn belangstelling gaat daarbij vooral uit naar Gregorius' kennis van de zwarte kunst of ‘Negromancy’; een vak waarin Gregorius, in de zienswijze van Volckert, tijdens zijn studie onderwezen moet zijn: ‘Maer hoor, ick heb mijn leve dickwils hoore segge, Dat jy luy wel plegt een toover-werckje te legge, Hebje daer oock wat of? 'k wou wel een beetje sien’Ga naar voetnoot100. De link tussen universitair onderwijs en kennis van zwarte magie, die hier als vanzelfsprekend door Volckert gelegd wordt, doet voor de moderne beschouwer vreemd aan; uit de doelstellingen en lesprogramma's van de zeventiende-eeuwse universiteiten blijkt immers geenszins, dat de negromancy deel uitmaakte van het te doceren onderwijs. Dat wil echter niet zeggen dat Volckerts uitspraak volledig uit de lucht gegrepen is: er waren zeventiende-eeuwers ‘die in de magie een geoorloofde vorm van wetenschapsbeoefening zagen’Ga naar voetnoot101 en de negromancy derhalve wilden laten integreren in de artes liberales. Een overgrote meerderheid aan tegenstanders poogde deze denkbeelden te bestrijden door te wijzen op het duivelse karakter van de negromancy: het door de beoefening van de zwarte kunst geïmpliceerde duivelspact viel niet te rijmen met de goddelijke aard van de artes liberalesGa naar voetnoot102 en de op het protestantisme gestoelde doelstellingen van het wetenschappelijk onderwijs. Dat Volckert geloofde in de mogelijkheid van magische invloeden, is geheel overeenkomstig de tijdgeest waarin hij leefde: ‘de wereld van [...] de renaissance [...] was vol illusies, leugens, bedriegerij, tovenarij en geestverschijningen. Ze was gevuld met fenomenen die er niet waren, of die er wel waren maar dan in een dubbelzinnige, raadselachtige vorm’Ga naar voetnoot103. De scepsis van molenaarsvrouw Elsje ten aanzien van de toverkunsten van Gregorius - ‘Segh slech hoeje 't hebben wilt, so mach de vent jou te deege polle’Ga naar voetnoot104 - zal de zeventiende-eeuwse toeschouwer van de Beroyde student echter ook niet vreemd zijn voorgekomen. Noozeman schreef zijn klucht in een tijd die achteraf gezien kan worden als een breukvlak met betrekking tot de opinies omtrent toverijgeloof. Enerzijds bestond er een tendens om bovennatuurlijke verklaringen te zoeken voor mysterieuze verschijnselen, anderzijds poogde het protestantisme de geloofsleer te ontdoen van magische elementen en staat er ‘in het Amsterdamse | |
[pagina 36]
| |
rechterlijk archief [...] na 1566 nog slechts eenmaal een vrouw vermeld die verdacht werd van schadelijk toveren’Ga naar voetnoot105. In dit hoofdstuk zal worden geïnventariseerd hoe het toverijgeloof in de zeventiende-eeuwse maatschappij en dat in de Beroyde student zich tot elkaar verhouden. Het centrale punt daarbij is de vraag, hoe het mogelijk is, dat het schouwburgpubliek kon genieten van een klucht waarvan de intrige grotendeels gebaseerd is op een omstreden onderwerp als toverijgeloof. Een samenspel van drie overwegingen in de wisselwerking tussen publiek en klucht, vormt de verklaring voor het komische effect dat de Beroyde student op de toeschouwers kon hebben. In paragraaf 4.2. zal de positie worden bepaald, die door molenaar Volckert en het publiek wordt ingenomen ten opzichte van toverij en toverijgeloof, voorafgegaan door een analyse van de tegenstelling tussen de onttovering van de zeventiende-eeuwse wereld als gevolg van maatschappelijke en religieuze impulsen, en de opkomst van populair toverijgeloof. Daarna zal in paragraaf 4.3. worden uiteengezet, dat er in de klucht een afstand ten opzichte van het laat zestiende-eeuwse toverijgeloof wordt gecreëerd, doordat Gregorius met zijn duivelaanroeping niet aansluit bij de bij het publiek heersende christelijke geloofstraditie, maar bij de lang vergane, als heidens te boek staande, Griekse godenleer. In paragraaf 4.4. zal vervolgens de betekenis van de kennisvoorsprong in ogenschouw worden genomen, die het publiek door Noozeman in de klucht wordt geboden ten opzichte van de door toverijgeloof verblinde Volckert. Ten slotte zal in paragraaf 4.5. worden geconcludeerd op welke wijze deze drie overwegingen maken, dat de toeschouwers van de Beroyde student ongestoord van de klucht konden genieten, zonder angstig te hoeven zijn over het toverijgeloof dat ten tonele werd gebracht. | |
4.2. Opvattingen over toverij halverwege de zeventiende eeuw | |
4.2.1. De onttovering van de wereldRond het jaar 1500 had ‘de meerderheid van de inwoners van Holland [...] een magisch wereldbeeld’Ga naar voetnoot106, waarin naast de natuurlijke, kenbare wereld een niet-natuurlijke wereld werd verondersteld. Vanuit deze niet-natuurlijke wereld van geesten en demonen, die niet altijd duidelijk te onderscheiden was van het religieuze boven-natuurlijke leven, kon invloed worden uitgeoefend op de zestiende-eeuwse materiële werkelijkheid. Men was bereid ‘veranderingen en ontwikkelingen die’ men waarnam in de wereld om zich heen ‘te verklaren in magische termen’Ga naar voetnoot107. Tegenslagen als misoogst, ziekte en sterfte waren het gevolg van de invloed die demonische krachten uit de niet-natuurlijke wereld met de interferentie van heksen op aarde konden uitoefenen. Vermeende heksen ontleenden aan een pact met de duivel de mogelijkheid om handelingen uit te voeren die geacht werden ‘op niet-natuurlijke wijze invloed uit te oefenen op de materiële werkelijkheid’Ga naar voetnoot108. De rechtspraak van de zestiende eeuw was sterk gericht op de bestrijding van deze | |
[pagina 37]
| |
schadelijke toverij; zware martelingen werden niet geschuwd om de heks een bekentenis te ontlokken. Vooral het dagenlang wakker houden van de verdachte en het afscheren van het lichaamshaar, leidde er vaak toe dat ‘een reële gebeurtenis [...] in demonische termen naverteld’Ga naar voetnoot109 werd. De heks wachtte de dood door het satanische vuur. Het hoogtepunt van deze heksenvervolgingen lag in Amsterdam rond het midden van de zestiende eeuw, en in het gewest Holland als geheel enkele decennia later. Daarna nam het geloof in toverij op basis van een pact met de duivel af onder impuls van maatschappelijke veranderingen en de overgang van katholicisme naar protestantisme. Halverwege de zeventiende eeuw, dus in de tijd dat Noozemans Beroyde student in de schouwburg te zien was, ‘schreef Simon van Leeuwen dat tovenaars en waarzeggers vroeger werden verbrand, maar dat sedert “de zuivering van de godsdienst” en de verwerping van alle bijgelovigheid de “inbeeldinge van Tovery, ende het gene daar toe behoort... voor heymelijke bedriegerije ende inbeeldinge [wordt] gehouden, ende als een valse beschuldiging verwurpen”’Ga naar voetnoot110. In deze paragraaf zal worden uiteengezet welke invloed is uitgegaan van de godsdienst en de maatschappij in de strijd tegen toverijgeloof. Het verzoenende optreden van de (Amsterdamse) kerkenraad zal daarbij beschouwd worden als een maatschappelijk verschijnsel; alleen zaken die inherent zijn aan de godsdienstbeoefening zullen onder de noemer protestantisme behandeld worden.
Met het begin van de Opstand, waarin de Noordelijke Nederlanden zich poogden vrij te maken van het katholieke Spanje, werd ook de godsdienstige overtuiging van de voormalige overheerser verworpen. De symbolische dimensie van het katholicisme, die voor velen een magisch karakter moet hebben bezeten, verdween uit de christelijke eredienst van de Republiek, waar de contraremonstrantie vanaf 1619 als de nieuwe staatsgodsdienst goldGa naar voetnoot111. Volgens deze protestantse geloofsrichting was het woord van God ‘the sole means through which created humanity could come to knowledge of the divine’Ga naar voetnoot112. De absolute soevereiniteit over en de totaal andere geaardheid van God ten opzichte van de mens, maakten het de mens onmogelijk ‘to gain any knowlegde of the divine by merely created means. This viewpoint destroyed the basis for sacraments and sacramentals, indeed for any kind of ritual by means of which this-worldly symbolic action could have any transcendental efficacy’Ga naar voetnoot113. De idee dat de mens door zijn woorden of handelingen het heilige in de seculiere wereld zou kunnen oproepen, werd met de protestantse machtsovername dus naar het rijk der fabelen verwezen. Een belangrijk punt van protestantse kritiek op katholieke rituelen, was, dat er meer geloof werd gesteld in de symbolische functie van sacramenten, sacramentaliën en relieken an sich, dan aan de diepere betekenis van het woord van God, dat aan de christelijke geloofsovertuiging ten grondslag moest liggen. ‘Voor menig protestant was het katholieke misoffer en met name de transsubstantiatie van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus een overtuigend bewijs voor de superstitie waar de paapse rite bol | |
[pagina 38]
| |
van zou staan’Ga naar voetnoot114. De katholieken vertrouwen op de kracht van aardse symbolen om zich te beschermen tegen de duistere machten van de Duivel, en negeren daarbij God als hun leidsman. De reformatorische zoektocht naar goddelijke waarheid ‘removed [...] the “magical” elements out of Christian religion, eliminating the ideas that religious rituals had any automatic efficacy, that material objects could be endowed with any sort of sacred power, and that human actions could have any supernatural effect’Ga naar voetnoot115. Met de verwerping van de katholieke visie, dat de mens door zijn aardse handelingen invloed zou kunnen uitoefenen op de buiten-natuurlijke werkelijkheid, verdween tevens de voedingsbodem voor het geloof in de duivel uit de magische orde. Niet alleen werd het onmogelijk geacht dat de mens in zijn nietigheid invloed zou kunnen uitoefenen buiten de goddelijke almacht om; ook bezat de duivel zo veel macht dat hij de mens niet nodig had om schadelijke toverkunsten in de wereld ten uitvoer te brengen. Betoveringen op basis van een duivelspact waren onmogelijk, ‘niet omdat de duivel geen macht zou hebben om te doen wat zijn menselijke volgelingen van hem verlangden, maar juist omdat hij te machtig was om zich met hen af te geven. Als de duivel onheil over de mensen wilde brengen deed hij dat [...] zelf’Ga naar voetnoot116 wel. De invoering van het protestantisme, en de daarmee samenhangende verwerping van het geloof in goddelijke macht van aardse zaken, maakten de scheiding tussen toverij en religie duidelijker dan zij onder het katholicisme ooit geweest kon zijn. ‘In de zeventiende eeuw’ was toverij derhalve onder invloed van protestantse denkbeelden ‘in Holland los van het duivelspact’Ga naar voetnoot117 komen te staan.
De invloed, die zestiende- en zeventiende-eeuwse overheden in de Republiek trachtten uit te oefenen om het geloof in toverij te verminderen, blijkt vooral uit de statistische gegevens omtrent het aantal juridische veroordelingen op grond van schadelijke toverij. Terwijl de heksenjacht in de rest van Europa nog in volle gang was, waren de brandstapels in het gewest Holland en de stad Amsterdam al decennia lang gedoofd. Processen, waarin schadelijke toverij van heksen als plausibele verklaring voor tegenslag gold, en waarin heksen veroordeeld werden omdat zij op basis van een duivelspact toverij hadden bedreven, verdwenen rond het jaar 1600 uit de Hollandse rechtszalen: ‘na 1593 werd op één uitzondering na niemand in Holland meer wegens toverij terecht gesteld. Sindsdien eindigden toverijprocessen vrijwel allemaal in vrijspraak, zij het dat het soms nodig was een beroep op het Hof van Holland te doen. In 1614 werd voor zover bekend het laatste toverijproces in Holland gevoerd’Ga naar voetnoot118. De geneigdheid van het volk om ‘bepaalde tegenslagen toe te schrijven aan betoveringen door al dan niet geïdentificeerde “kwade mensen”’Ga naar voetnoot119 nam af; rechters waren niet langer bereid om vermeende heksen tot de doodstraf te veroordelen. Halverwege de zeventiende eeuw was het overbodig om ‘diepgaand te bespreken of iemand die met behulp van toverij een | |
[pagina 39]
| |
moord had gepleegd ter dood moest worden gebracht. Er was [...] op dat moment geen verstandig mens te vinden die nog geloofde dat zo'n moord mogelijk was’Ga naar voetnoot120. Het van overheidswege succesvolle terugdringen van het geloof in toverij, betekende echter niet dat de gerechtelijke bemoeienis met toverij automatisch ten einde was. ‘Beschuldigingen van schadelijke toverij werden ook na de[...] laatste processen nog geuit, maar de magistraten gingen niet meer over tot vervolging’Ga naar voetnoot121. In plaats daarvan ging justitie over tot het bestraffen personen die anderen van toverij betichtten en tot ‘het tegengaan van mishandelingen en het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunst c.q. oplichting’Ga naar voetnoot122. Daarnaast oefende ook de Amsterdamse kerkenraad een verzoenende invloed uit in conflicten aangaande toverijgeloof. Predikanten en ouderlingen stonden sceptisch tegenover de beschuldigingen van toverij, en probeerden met hun gematigde houding de vrede binnen de kerkgemeenschap te bewaren. ‘Aan een beschuldiging van toverij of aan verschijningen van de duivel werd door de kerkeraden na 1600 in de praktijk nooit geloof gehecht’Ga naar voetnoot123. | |
4.2.2. Populair toverijgeloofOndanks de vanuit overheid en religie gestimuleerde afname van het geloof in toverij, zullen de toverkunsten die Gregorius in de Beroyde student ten uitvoer brengt een hoog realiteitsgehalte bezeten hebben voor het publiek van de klucht. De verschillende elementen die deel uitmaken van Gregorius' tovervoorstelling sluiten namelijk naadloos aan op het imago van toverij zoals dat aan het eind van de zestiende eeuw bestaan had. Bovendien betekenden de overgang van katholicisme naar protestantisme en het feit dat geruchten over toverij niet langer een aanleiding vormden voor een rechtszaak, niet, dat het geloof in toverij automatisch uit de Republiek verdreven was. Omdat ‘the “magic of the medieval church” was in great part removed, while the anxiety about how to deal with the exigencies of daily life was often intensified rather than lessened’Ga naar voetnoot124, ontstond er bij de zeventiende-eeuwse protestant een hernieuwde behoefte aan magie ter bescherming tegen de gevaren in de wereld om hem heen. In deze paragraaf zal dieper worden ingegaan op het realiteitsgehalte van Gregorius' toverkunsten en op de betekenis van het zogenaamde ‘populaire toverijgeloof’ dat voor velen, en zeker voor molenaar Volckert, nog een belangrijke rol speelde.
Om de geloofwaardigheid van zijn toverkunsten te vergroten, laat Gregorius een uitgebreid ritueel vooraf gaan aan het tevoorschijn toveren van voedsel en de duivel; immers: ‘'t Stoffeersel siert het spel’Ga naar voetnoot125. Dit ‘Stoffeersel’ bestaat in de eerste plaats uit het aanroepen van demonische machten, die Gregorius in de gelegenheid moeten stellen | |
[pagina 40]
| |
om zijn toverkunsten ten uitvoer te brengen. Hij gebiedt de Griekse onderwereldgodin ‘Proserpijn [...] de kracht van dese stricken aen’Ga naar voetnoot126 te nemen, terwijl ook de hulp van toveres MedeaGa naar voetnoot127 onontbeerlijk is voor het welslagen van zijn toverkunstenGa naar voetnoot128. In het voorgaande hoofdstuk bleek al, ‘dat het pact met de duivel en de daaruit voortvloeiende toverkracht’Ga naar voetnoot129 een belangrijk onderdeel uitmaakten van de negromancy. Ook het feit dat Gregorius zijn duivelse compagnon in menselijke gedaante op aarde kon laten verschijnenGa naar voetnoot130, is in dit verband veelzeggend. Overeenkomstig het contemporaine toverijgeloof, zijn de toverspreuken van Gregorius opgebouwd uit een combinatie van Latijnse en Nederlandse woorden. Van tovenaars in de zeventiende-eeuwse Republiek was algemeen bekend, dat zij ‘deels in het Latijn, deels in de spreektaal geschreven’Ga naar voetnoot131 bezweringen voorlazen uit hun toverboeken, waarbij ‘de grammatica en syntaxis van het Latijnse gedeelte vaak van zeer slechte kwaliteit waren’Ga naar voetnoot132. In overeenstemming hiermee, wordt in Gregorius' toverspreuken een nette afwisseling van Nederlandse en Latijnse termen (Noozeman, 1646, r. 450-457) gecombineerd met Nederlandse woorden die voorzien zijn van een Latijns aandoende naamvalsuitgang: ‘Harme gladt-muylium, of capstockus, 't geval Van mijn besluytus, wil dat ghy u sult herscheppen In Leonardus schijn’Ga naar voetnoot133. Het is hierbij treffend, dat zelfs de naam van ‘capstockus’ Leendert in Latijnse vorm is weergegeven. Na het uitspreken van zijn bezweringen, waarbij hij door geesten in een regelmatig tempo heen en weer wordt gewiegd, raakt Gregorius in een trance, waarin hij doodstil ligt, terwijl zijn ‘Spirutus door al de werelt’Ga naar voetnoot134 vliegt. Over het heen en weer wiegen is met betrekking tot zeventiende-eeuws toverijgeloof weinig bekend. Meer is er bekend over het door de wereld vliegen van de menselijke geest terwijl het lichaam stokstijf blijft liggen; een verschijnsel dat in de Beroyde student niet alleen kermerkend is voor Gregorius' toverkunsten, maar dat ook wordt toegeschreven aan ‘Onse Duyfje’, die ‘dickwils ien uur, of twie, uytgereckt voor 't vuur leyt, Soo doodt stijf als ien stien’, terwijl ‘heur giest uyt colle’Ga naar voetnoot135 loopt. Heksen en tovenaars lieten hun aardse lichamen in verstijfde toestand achter, om tijdens hun nachtelijke tochten in gewichtsloze toestand in contact te kunnen treden met de buiten-natuurlijke wereld. Aan het vliegen ‘over zeeën en bergen’Ga naar voetnoot136 dat zij op die momenten deden, ontleenden ze kennis van de wereld die niemand anders bezat. Of, in de woorden van Volckert: ‘waer droes haelt sy 't van daen! Dat sy het weet, als sy met gien kunsjes om sou gaen’Ga naar voetnoot137. | |
[pagina 41]
| |
Het tevoorschijn toveren van voedsel en het in menselijke gedaante laten verschijnen van de duivel zijn ten slotte elementen die veelvuldig voorkomen in de historische gegevens over toverijgeloof gedurende de renaissance. Misoogsten en het op onverklaarbare wijze verdwijnen van voedsel, werden regelmatig toegeschreven aan door tovenaars uitgevoerde zwarte magie. En hoewel er over het tevoorschijn toveren van voedsel minder bekend is dan over het wegtoveren daarvan, geeft Gregorius aan, dat het voedsel dat onder de ton verschijnt op magische wijze vanuit een duivelse onderwereld naar de molen van Volckert en Elsje is getransporteerd, en dus niet alleen in de molen tevoorschijn is getoverd, maar ook uit een onderwereld is weggetoverd: ‘Ick heb 't verstant gevat. Meysje ghy sult onder die tobbe vinde legge Gebraen vleesch, en broot, en wijn, dat van onder gebrocht is na om hoogh, Terwijl mijn Spirutus door al de werelt vlooch’Ga naar voetnoot138. Daarnaast had de tovenaar die een pact was aangegaan inderdaad de mogelijkheid om de duivel op commando in menselijke gedaante te laten verschijnen. Derhalve verbaast het Volckert niet, dat Gregorius de duivel wil laten ‘verschijnen als yemand van dit dorp’Ga naar voetnoot139.
Behalve door de nauwe aansluiting van toverij in de Beroyde student bij de laat zestiende-eeuwse ideeën die daarover bestonden, wordt het realiteitsgehalte van de klucht tevens bevorderd doordat er na de reformatie een hernieuwde behoefte aan aardse bescherming tegen kwade machten uit de buitennatuurlijke werkelijkheid ontstond bij de zeventiende-eeuwse inwoners van de Republiek. Doordat de symbolische betekenis van magische elementen uit de katholieke eredienst, zoals de sacramenten en de reliekverering, met de invoering van het protestantisme uit de godsdienst verdwenen waren, ontstond er een ‘popular desire for some kind of instrumental application of sacred power to deal with the exigencies of daily life’Ga naar voetnoot140. In de eerste plaats stelde men vertrouwen in de kracht van ‘protestant remedies’ zoals ‘Bibles, hymnals, and prayer books’Ga naar voetnoot141 om zich tegen demonen te beschermen. Maar ook de sacramentaliën uit de verworpen katholieke godsdienst werden door de zeventiende-eeuwse protestant nog beschermende en genezende kracht toegedicht. Dit ging zelfs zover, dat ‘where Protestant pastors refused to accommodate lay demands for such sacrally potent objects, their parishioners were quite willing to go to Catholic priests for them’Ga naar voetnoot142. Tot slot speelden listige zelfstandige ondernemers op fantasievolle wijze in op de leemte die door het wegvallen van de symbolische betekenis van het katholicisme was ontstaan. ‘In the absence of a Protestant rite of exorcism, practitioners of magic who were able to deal with demonic possession or with poltergeists found themselves virtually in a position to monopolize the market’Ga naar voetnoot143. De ontvankelijkheid voor en het geloof in de bescherming die door magische voorwerpen werd geboden tegen de gevaren des levens, vormden in de Republiek het fundament waarop het populaire toverijgeloof zich, ondanks | |
[pagina 42]
| |
godsdienstige en maatschappelijke tegenstand, kon ontwikkelen. Niet langer binnen de invloedssfeer van kerk en overheid, bevond het toverijgeloof zich in een schemergebied, waarin oplichters en kwakzalvers goud geld verdienden aan de goedgelovigheid van de in angst en onzekerheid levende zeventiende-eeuwer. | |
4.2.3. De positie van Volckert en het publiekDe oorspronkelijke onderzoeksvraag naar de positie die door Volckert en het publiek wordt ingenomen ten opzichte van toverij en toverijgeloof, kan, na de voorgaande analyse van de tegenstelling tussen de onttovering van de wereld en de opkomst van populair toverijgeloof, beantwoord worden. De verschillende invalshoeken van waaruit Volckert en het publiek toverij benaderen, vormen een belangrijk onderdeel van de verklaring, waarom de toeschouwers in de Amsterdamse schouwburg onbevreesd konden genieten van de voorstelling die op het toneel werd gebracht. Het publiek van de Beroyde student zal, ofschoon er halverwege de zeventiende eeuw nog een brede basis bestond voor populair toverijgeloof, aanmerkelijk meer nuchterheid en rationaliteit aan de dag hebben gelegd ten aanzien van toverij, dan de bedrogen Volckert. De discrepantie tussen de manier waarop beiden omgaan met toverij, en het inzicht dat Volckerts ideeën omtrent toverij lang achterhaald waren, zal de toeschouwer in de gelegenheid hebben gesteld hartelijk om de klucht te lachen en de eigen zorgen met betrekking tot dit onderwerp te vergeten. Zo zal het publiek zich realiseren, dat in eerste instantie niet Gregorius maar Volckert de aanzet geeft voor de toverkunsten die in de Beroyde student worden vertoond. Pas na Volckerts opmerking ‘ick heb mijn leve dickwils hoore segge, Dat jy luy studente wel plegt een toover-werckje te legge, Hebje daer oock wat of?’Ga naar voetnoot144, beseft Gregorius, dat hij de situatie waarin hij is terecht gekomen, met behulp van ‘'t geluck’ dat hem ‘haer handt komt bie'n’Ga naar voetnoot145, op listige wijze kan uitbuiten. Gregorius wordt dus door Volckert op het idee gebracht om zijn nachtelijke verblijf in de molen op magische wijze te veraangenamen, door een heerlijke maaltijd voor zowel zichzelf als zijn gastheer onder de ton vandaan te toveren. Het realiteitsgehalte van het toverritueel, dat, zoals betoogd, nauw aansluit op het (laat)zestiende-eeuwse toverijgeloof, en het welslagen van de toverkunsten, overtuigen Volckert meer en meer van de werkelijkheid van Gregorius' bovennatuurlijke krachten. Het Amsterdamse schouwburgpubliek zal een stuk minder ontvankelijk zijn geweest voor toverijgeloof dan Volckert. Zo zal men geweten hebben dat de negromancy geen deel uitmaakte van de artes liberales, en dat de kleine groep die pleitte voor de invoering van de zwarte kunst als schoolvak, heftig bekritiseerd werd door een overvloed aan tegenstanders. Bovendien zal men Volckerts attitude ten opzichte van toverij in het algemeen, en de toverkunsten van Gregorius in het bijzonder, als zeer ouderwets hebben herkend. Want waar toverijgeloof voor het schouwburgpubliek, onder impulsen vanuit overheid en religie, in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw sterk aan belang had ingeboet, is Volckert in zijn ontwikkeling blijven steken in de | |
[pagina 43]
| |
situatie zoals die 50 jaar voor de eerste opvoering van de Beroyde student had bestaan. Hoewel Gregorius' toverkunsten nauw aansloten bij het laat zestiende-eeuwse toverijgeloof, zullen de toeschouwers het bedrieglijke karakter daarvan onderkend hebben en Volckerts blinde acceptatie van Gregorius' listen als vermakelijk en lachwekkend hebben kunnen ervaren. Wat betreft het populaire toverijgeloof, dat als vervanger van het oude, reguliere toverijgeloof een gestage opmars had doorgemaakt, geldt, dat het schouwburgpubliek, in hoeverre dat al overtuigd was van de positieve werking van dergelijke magie, daar niet zoals Volckert een beroep op deed vanuit sensationele overwegingen, maar vanuit angsten die het dagelijkse leven beheersten. Als de toeschouwers al een beroep deden op de krachten van een buitennatuurlijke, mogelijk demonische werkelijkheid, dan enkel gedreven door wanhoop over een uitzichtloze situatie en niet ter bevrediging van een sensatiebehoefte. De zeventiende-eeuwse protestant verliet zijn God niet zo gemakkelijk ten gunste van de duivel als Volckert in de Beroyde student. Want waar er aanvankelijk nog godsvruchtige overwegingen ten grondslag liggen aan het onderdak verschaffen aan Gregorius - ‘hebje heer Krelis niet wel hoore preke, Dat, die den armen niet goet doet, die vaert in de hel? Daerom wil ick hem inneme’Ga naar voetnoot146 - verwijt Volckert Elsje al snel overdreven vroomheid wanneer hij Gregorius de zwarte kunst wil laten uitvoeren: ‘Moey jy jou met gort as wy beulingh stoppe’Ga naar voetnoot147. En na een kort moment van twijfel over de (on)veiligheid van het voedsel van de duivel - ‘Barst je niet? barst je niet? ick sie 'er noch niet an. Barst je noch niet? neen, het moet hem wel bekoomen. Wel barst je noch al niet? hey hey, wil 'k hier langh van barsten droomen, Soo krijgh ick niet in 't lijf’Ga naar voetnoot148 - voelt Volckert zich zo vrij in zijn navolging van Satan, dat Gregorius hem op zijn gedragingen moet berispen: ‘Sus, blomenhelten, sus, ghy moetje met de geesten so gemeen niet maken, Ghy sout wel anders licht in groot gevaer geraken’Ga naar voetnoot149. De discrepantie tussen enerzijds de consistente afwijzing van de duivel door het publiek van de Beroyde student en anderzijds de karikaturale verandering van Volckert van een semi-vrome gastheer in een op sensatie beluste duivelaanbidder, draagt ertoe bij, dat het publiek zich niet kon identificeren met het toverijgeloof van Volckert en zich er zonder angst over kon vermaken. | |
4.3. Gregorius' duivelaanroepingEen tweede overweging die meespeelt bij de verklaring waarom de toverij in de Beroyde student acceptabel is geweest voor het publiek, is gelegen in de aard van Gregorius' duivelaanroeping. Niet alleen stond het duivelspact, zoals reeds aangetoond, voor het zeventiende-eeuwse publiek los van het geloof in toverij; Noozeman zoekt met Gregorius' aanroeping bovendien geen aansluiting bij de Christelijke geloofstraditie van zijn publiek, maar bij de heidense, Griekse godenwereld, die voor de toeschouwers geen | |
[pagina 44]
| |
religieuze betekenis bezatGa naar voetnoot150. ‘Not the Devil of Christian tradition, but [dieties] out of classical Greek belief’Ga naar voetnoot151, die bekend stonden om hun relatie tot de Negromancy en de onderwereld, en derhalve door het publiek gezien konden worden als deel uitmakend van een heidens, demonisch universum, worden door Gregorius aangeroepen om zijn heilloze zwarte kunsten ten uitvoer te kunnen brengen: ‘Nu luystert Medea, 'k sal met u hulp beginnen’Ga naar voetnoot152 en ‘Proserpijn [Persephone] neemt de kracht van dese stricken aen’Ga naar voetnoot153. Door de toverkunsten van Gregorius op deze wijze te verbinden met de Griekse godsdienst, creëert Noozeman een veilige afstand tot de eigen geloofsovertuiging, die het publiek de mogelijkheid biedt om zonder angst van de klucht te genieten. Immers: ‘the Christian audience or reader for whom the work is intented [...] did not believe in’ Persephone en Medea, ‘but knew with certainty that the Devil existed’Ga naar voetnoot154. Daarnaast is de houding van Gregorius ten opzichte van Persephone en Medea op z'n minst opmerkelijk te noemen. Zijn gedrag, zo zullen ook de toeschouwers van de klucht herkend hebben, wijkt sterk af van het traditionele beeld van ‘tovenaars die een overeenkomst met de duivel sloten en als zijn dienaars hun heilloze werk uitvoerden’Ga naar voetnoot155. Van een relatie waarin de duivel de almachtige leermeester is van zijn nederige, aardse aanbidder, is in de Beroyde student geen sprake. Nergens gedraagt Gregorius zich als de ondergeschikte van zijn demonische companen; hij spreekt hen aan in de gebiedende wijs en houdt gedurende de hele tovervoorstelling de touwtjes strak in handen. Persephone en Medea hebben slechts een functie als ‘Stoffeersel’Ga naar voetnoot156 van het spel; zij vormen voor tovenaar Gregorius geen object van verering aan wiens wil hij zich moet conformeren. Noozemans omkering van ‘the accepted idea [...] that the witchGa naar voetnoot157 served the Christian personification of Evil, the Devil’Ga naar voetnoot158, maakt het publiek nogmaals duidelijk, dat de duivelaanroeping in de klucht van totaal andere signatuur was dan de duivelspacten waaraan vermeende tovenaars zich volgens de publieke opinie van 50 jaar eerder commiteerden. Een laatste geruststellende gedachte voor het publiek, die direct voortvloeit uit het bijzondere karakter van Gregorius' duivelaanroeping, is, dat ‘since [he] is addressing a pagan rather than a Christian deity, there is no pledging of [his] soul to eternal damnation’Ga naar voetnoot159. Nergens in de tekst wekt Gregorius de suggestie dat zijn toverkunsten | |
[pagina 45]
| |
gezien moeten worden in het kader van de Christelijke geloofsleerGa naar voetnoot160; voor hem is er derhalve ‘no Christian damnation in the picture’Ga naar voetnoot161. Door de duivelsaanroeping in zijn klucht op deze manier te plaatsen buiten de christelijke geloofstraditie, en daarmee ook buiten de belevingswereld van het christelijke schouwburgpubliek, creëert Noozeman een voor het publiek zeer belangrijke afstand tussen de klucht en de Duivel. In de fictionele wereld van de klucht wordt niet de Duivel uit de christelijke religie aanbeden, maar een demonische macht uit de lang vergane Griekse traditie; God wordt niet verlaten, en van eeuwige verdoemenis kan dus geen sprake zijn. | |
4.4. Van kennisvoorsprong tot inzicht bij het publiekDe derde overweging die in ogenschouw moet worden genomen bij het verklaren van de populariteit van de Beroyde student voor een publiek waarvoor toverij en toverijgeloof omstreden onderwerpen waren, is de drievoudige kennisvoorsprong die de toeschouwers van de klucht hadden ten opzichte van de door toverij bedrogen Volckert. Inherent aan het theater is in de eerste plaats, dat het publiek van de Beroyde student vanaf de tribune alles heeft kunnen zien wat er met de op het toneel aanwezige personages is gebeurd. De toeschouwers hebben, in tegenstelling tot Volckert, kunnen meebeleven, hoe Elsje Gregorius onderdak in de molen geweigerd heeft. De reden daarvoor is niet zoals Volckert denkt ‘om datm'er eerlijckheydt niet sou bekallen’Ga naar voetnoot162, maar omdat Elsje ieder moment haar pol Leendert verwacht. Daarnaast heeft het publiek de vrijerijen, waar Volckert niets vanaf weet, met eigen ogen kunnen waarnemen, en zijn de verstopplaatsen van Leendert en het door hem meegebrachte voedsel bekendGa naar voetnoot163. Maar er is meer: Gregorius biedt de toeschouwers door middel van terzijdes de mogelijkheid om zijn bedoelingen te doorzien: ‘Ick moet de tijdt waernemen, wijl 't geluck my haer handt komt bie'n, En wagen een blauw oogh na de kost, die 'k flus berge hoorden’Ga naar voetnoot164 en ‘'t Stoffeersel siert het spel, ick heb den uyl al binnen’Ga naar voetnoot165. Dat behalve Volckert ook de andere personages op het toneel de bedoeling van Gregorius' toverkunsten niet direct doorzien, blijkt uit het feit dat Elsje haar echtgenoot weliswaar waarschuwt voor de bedriegelijkheid van Gregorius' handelingen - ‘Segh slech hoeje 't hebben wilt, so mach de vent jou te deege polle’Ga naar voetnoot166 - maar zich pas realiseert dat zij haar lekkere voedsel aan Gregorius zal kwijtraken, als hij Pleuntje opdracht geeft om het voedsel onder de ton weg te halen: ‘Gans lijden Pleun! die nooten klincken niet te degen, Die linckert het hier yewers om een hoeck gelegen, Doe 'k meende dat de kost daer soo | |
[pagina 46]
| |
verburgen stont’Ga naar voetnoot167. De terzijdes geven de toeschouwers dus niet alleen een kennisvoorsprong ten opzichte van Volckert, maar ook ten opzichte van de overige personages. Tot slot zal de hoger opgeleide toeschouwer van de Beroyde student ook uit de Latijnse woorden van Gregorius' toverspreuken hebben kunnen opmaken, dat er sprake is van misleiding in plaats van toverij. Het aan Horatius ontleende ‘Paturient montes nascetur ridiculus mus’Ga naar voetnoot168, waarmee Gregorius zijn toverspreuken inleidt, maakt al duidelijk, dat zijn toverij weliswaar bijzonder lijkt, maar in feite niet veel voorstelt. Bovendien wordt het bedriegelijke karakter van de toverij nog extra onderstreept, door de uitspraak ‘Fallendo te, Iuvabo me’Ga naar voetnoot169, ofwel: door jou te bedriegen, zal ik mezelf helpen. Door de bijzondere positie van het publiek ten opzichte van het gespeelde, die gelegen is in de aard van het theater, en een tweetal technieken dat Noozeman in zijn klucht toepast, wordt de toeschouwers een kennisvoorsprong geboden ten opzichte van de personages, met name de bedrogen Volckert, waardoor zij zich kunnen realiseren dat er in de Beroyde student nergens sprake is van werkelijke toverij, maar slechts van bedriegerij.
Ondanks de directe aansluiting van Gregorius' toverkunsten bij het laat zestiende-eeuwse toverijgeloof, is het publiek in staat geweest onbevreesd te genieten van de Beroyde student. In deze klucht gaat het namelijk niet zozeer om de aanwezigheid van het motief toverijgeloof, maar om de discrepantie tussen de manier waarop het publiek en molenaar Volckert met dit onderwerp omgaan. De veranderde tijdgeest, waarin de houding ten aanzien van toverij aanzienlijk sceptischer was dan 50 jaar eerder, maakte het mogelijk om het onderwerp toverij op ludieke wijze op het toneel te brengen. Het publiek zal herkend hebben, dat Volckert de enige is die in zijn opvattingen is blijven hangen in de situatie van een halve eeuw eerder; alleen voor hem zijn Gregorius' toverkunsten een realiteit. De afstand die zo wordt gecreëerd door de onmogelijkheid zich te identificeren met Volckerts achterhaalde ideeën over toverij, stelt het publiek in staat om vanuit een objectieve positie onbevreesd te genieten van zowel Gregorius' toverkunsten als Volckerts reactie daarop. Naast dit al aanwezige verschil in houding ten aanzien van toverij, wordt het publiek door een aantal inhoudselementen van de klucht gestimuleerd om de toverij op de juiste wijze te interpreteren. Door het invoegen van terzijdes en door de betekenis van de Latijnse toverspreuken, wordt het publiek in een positie ten opzichte van toverij gebracht, die tegengesteld is aan die van Volckert. Door zijn geheime interactie met het publiek zorgt Gregorius ervoor dat het publiek op zijn hand is; de toeschouwers bevinden zich in dezelfde kennispositie als hij, en zullen de gebeurtenissen vanuit zijn perspectief benaderen. Het publiek beseft, dat het geen angst behoeft te hebben voor de toverkunsten van Gregorius, aangezien er geen sprake is van echte magie, maar slechts van bedrog. Bovendien beveiligt Noozeman het zielenheil van zijn publiek nog eens | |
[pagina 47]
| |
extra, door de duivelsaanroepingGa naar voetnoot170 in het stuk te verbinden met de Griekse godsdienst in plaats van de christelijke. Er wordt dus al met al een ruime afstand gecreëerd tussen het publiek en de toverkunsten in de klucht, die de toeschouwers in staat stelt om zonder angst voor de schadelijke gevolgen van toverij om de klucht te kunnen lachen en zich geen zorgen te maken over de christelijke verdoemenis die daar het gevolg van kan zijn. |
|