III
Dat was dan voorlopig de laatste historische dag. Zaterdag nog de historische toespraak van het staatshoofd, de dagen daarvoor alle andere historische toespraken, vermaningen, smeekbedes, en zondag het grote kiezen. Het is aandoenlijk om te zien hoe de Fransen, meer dan enig ander volk, met de Geschiedenis van doen hebben. In elke toespraak valt het woord een paar keer, men verwijt elkaar de Geschiedenis niet te begrijpen, haar te ontwijken, te bederven, er achteraan te lopen, kortom Haar al dan niet te maken. De tegenwoordige tijd telt niet, dat is de domme, bestaande tijd, die pas zin zal krijgen bij de uiteindelijke optelling - een abstract en boven alles verheven laatste oordeel waarmee terdege rekening gehouden moet worden. Als de prachtbanden er eenmaal komen wil iedereen er goed instaan. Maar het is waar, de afgelopen dagen waren Geschiedenis. Zelfs de hitte, volgens de radiocommentatoren, was historisch, en voor een keer was ik het er mee eens, op weg door een totalitaire zomer van Bretagne naar het Massif Central, naar Auvergne. Alles was mogelijk behalve denken aan de verkiezingen. Schaduwen van kiezers bewogen zich door de dorpen, een enkele door de zon geblakerde winnaar of verliezer keek met een lodderoog mistroostig vanaf zijn affiche het lege dorpsplein op, maar dat was het dan ook wel, een dodelijke zondag, meer dan dertig graden in de schaduw, een onbeschrijfelijk visioen van de oppermachtige zomer. Langs de lege provinciewegen die ik had uitgekozen lag gekapt hout klaar voor ondenkbare seizoenen, en terwijl het lot van Frankrijk beslist werd drukten de distels, de kamperfoelie, de bereklauw, de brandnetels, de lupines, de frambozen, de manshoge varens zich nog hoger naar de zon. Lodderige, Ruysdaelachtige koeien dompelden zich tot de nek in donkere, geschilderde poelen, schapen lagen ademloos in de schaduw van negentiende-eeuwse bomen, alles was er, kikkers, padden, lommer, loof, hakhout, bosschages, landouwen, gebladerte, geschiedenis,
geuren van hooi en gemaaid koren, hooiwagens, vlinders, spinnen en witte ossen, en ik ertussendoor over het kletsnatte asfalt, af en toe een koude muscadet in een door de Mongolen uitgeroeid dorp, rijdend, rijdend en rijdend, nergens meer iets mee te maken. Poitiers, Belloc, Guéret, Aubusson. Als ik ooit in een ander bestaan op aarde terugkom zal ik het lapidaire museum van Laval bezoeken, en de gallo-romaanse ruïnes van Parthenay. Jan Janssen