III
Armandus Johannes Kardinaal Hertog Richelieu provisor van de Sorbonne heeft dit gebouw gesticht deze tempel opgericht, 1642 staat er op het fries boven de kapel. Daarboven rijst de opgeblazen koepel, waaraan twee grote zwarte vlaggen wapperen. De galerij voor de ingang rust op zandstenen zuilen, een beetje goudkleurig in de zon, waarop grote portretten zijn geplakt van Marx, Lenin en Mao, mensen die Richelieu niet gekend heeft.
Vanaf de trappen, waarop eenlingen lezend, schrijvend of starend gedrapeerd zitten zie ik het aan, de agora, het forum, de binnenplaats van de Sorbonne, en een van de meest onvoorstelbare plekken op de wereld. Onvoorstelbaar, en onbeschrijflijk. Een volk van jeugd beweegt hier door zichzelf, bezig met een revolte en een revolutie die niemand die hier geweest is ooit zal kunnen vergeten, maar waarvan de uitslag vandaag meer dan ooit onzeker is geworden. Alle muren zijn volgeplakt met manifesten, gezegdes, oproepen, spreuken, mededelingen, constateringen van elkaar omarmende of tegenstrevende groepen. Het is de as van een fervente, gelukkige kosmos waar de vreemdeling verbijsterd in rondzwerft, niet wetend waar hij moet beginnen.
Een mechanische stem roept over de zoemende menigte ‘Kameraden, er wordt een vrijwilliger verzocht om met een auto naar de zo en zo fabriek te rijden om eten aan de stakers te brengen’. Achter een tafel deelt een beeldschoon meisje, uit Elle weggelopen maar nu zonder het masker van gebeeldhouwde afwezigheid traktaten uit en zamelt tegelijk sigaretten en geld in ‘voor stakers en gewonde kameraden’. Een ding is zeker, revolutie maakt vrouwen mooier. Als schitterende actieve vlinders vind je ze bij alle ordediensten, achter bureaus, debatterend op het podium van het amfitheater, tussen de demonstranten.
Die nacht is het voor het eerst donker in het amfitheater, maar er zitten wel mensen. Ik zie peuken gloeien, onderscheid de vormen van slapende mensen, hoor in de marmeren gangen gepraat en geloop alsof er mensen over een graf lopen. In andere, kleinere zalen gaan de debatten onverminderd door. Liefde en geweld worden om beurten gepredikt, en wat nog steeds opvalt is de tolerantie, ook bij de meest tegenstrijdige uitspraken. ‘Laat de kameraad uitspreken, daar heeft hij recht op.’ ‘Het is een mening, hij mag zeggen wat hij wil.’ Iemand die dwars door een sociologisch debat tussen een lange, schitte-