Santiago
september 1967. Als je wat langer in Santiago de Compostella blijft lijkt het alsof je je terugtrekt in een of andere grot van de tijd, een hol van antieke dagen die door een vreemd overlevingsmechanisme nog in zwang zijn. Om ook eens wat onzinnigs te zeggen: ik heb dat altijd in steden waar geen trottoirs zijn. Het ontbreken van trottoirs laat de paleizen en kloosters zonder enige afleiding uit de aarde omhoog stormen, je hebt maar met twee elementen te maken: de stenen waar je op en die waar je langs loopt, een vereenvoudigde wereld, die dan ook nog in een ver, mistig, westelijk Ierlandachtig Spanje is neergezet. Vroeger, meer dan duizend jaar geleden regende, zoals nu, een lichte Atlantische regen op de pelgrims die in lange kettingen en karavanen uit alle delen van de wereld hierheen kwamen, of, zoals mijn Spaanse reisgids het lyrisch opsomt ‘pelgrims uit alle landen ontmoetten elkaar op de lange voetweg naar Santiago-het feodale Bourgondië en Aquitanië, de Provence en de Languedoc van de troubadours, de burgers van Vlaanderen en het Rijnland, stedelingen uit de gotische wondersteden van het Ile de France, mannen uit het ruwe Bretagne, het groene Engeland, het mistige Wales, het betoverde Ierland en uit de ijzeren Duitse landen... alles kwam samen bij het graf van de onthoofde apostel...’ En ook ik, duizend jaar later, kom er samen. In de duistere kathedraal een gesuis, geslis, en gefluister alsof er duizenden aanwezigen zijn die niet praten.
De kerk is hoog en sober, maar dan ineens, voorin, barst het los, goud, zilver, engelen, beelden met in het midden, onbeweeglijk en tevreden als een boeddha, de gouden Sint Jacob. Achter het hoofdaltaar is een hol gebouwd, een gouden schatgraverskamer, die je alleen maar van rechts kunt benaderen. Ik klim de versierde trap op en kom achter het beeld terecht. De vrouw voor me kust het, snel, en fluistert iets. Ik ga op mijn tenen staan en zie wat het beeld ziet, een verre ruimte waarin hier en daar een bazuinstoot daglicht naar binnen valt en waarin mensen zonder duidelijk patroon heen en weer dwalen. Achter het beeld staat een volautomatische priester, als ik hem nader steekt hij, terwijl hij door blijft lezen in een geheimzinnig boekwerk, de grote tinnen schaal naar voren en trekt