El Ferrol
september 1967. Steden die je andere jaren overgeslagen hebt en die je dan nu, een latere reis, ineens wilt zien. Aan dezelfde grillige, vijftandige baai La Coruña, ligt ook El Ferrol del Caudillo. Het is de marinehaven van Spanje, Franco is er geboren, en het is heet als ik er binnenrijd, heet en druk. In de bar van de grote staatsherberg heersen oude tijden. Ik zak weg in een grote leren fauteuil onder een zeeslag en wordt bedekt met een Victoriaans waas. Het moet iets toneelspelerigs - of iets nog veel ergers - in me zijn, dat ik me zo trouw aanpas aan een opstelling van objecten. De enige andere aanwezige in de bar is een Engelsman, pak van zeer kleine ruitjes, helblauwe sokken in suède schoenen, roze gelaat. Hij drinkt een slappe whisky en zit in een kooi van stilte, die ik dicht laat. Aan de donkere houten muren zeeslagen. Naamloze doden vliegen onder bijtend mortiervuur de goed geslaagde zee in, zo lang geleden en toen al dood.
Ik kijk het vertrek rond om te zien of in een of andere hoek de tijd sneller vergaat dan in mijn stoel, maar hij vergaat overal even langzaam. Pas veel later komt iemand me roepen dat ik kan gaan eten. In de comedor is nog een tafel vrij. Wachtend op mijn eten gebruik ik vast wat van de aanwezigen. Aan de tafel naast me zit een bultenaar in een rood truitje. Hij eet een hele hoop eten op en praat ondertussen tegen een jonge vrouw waarvan ik het gezicht telkens vergeet als ik er even niet naar kijk. Aan de andere tafel twee Spanjaarden met een vrouw die niet mee mag praten. De ene man is ziek, dat zegt hij zelf, maar de andere is in de rouw. Over zijn blauwe shantoeng-arm een zijden rouwband. Ik kijk langdurig naar dit drietal en denk ‘hoe zal ik ooit de essentie weergeven van zijn lange harige hand op de tafel, en zijn vanillekleurige, zo wel gesneden overhemd en het verwoeste, wreed geweeste Goyagezicht van zijn tafelgenoot’, maar dat zijn uw zorgen niet, dus dat laten we rusten.
Dit is een Spaans toneelstuk, met het komen en gaan van bedienden dat er bijhoort. Ik krijg een reo, een vis, die naar men zegt, nergens anders voorkomt, en terecht. Zwijgend eet ik de enige reo van mijn leven, hoor hoe het marmer van de vloer de stilte weerkaatst,