Galicië
september 1967. De weg naar la Coruña, in het uiterste noordwesten van Spanje, splitst zich in een gele en een rode. Nu zijn de rode soms al rampzalig, dus laat staan de gele, maar de gele voert bochtig en grillig langs de Galicische kust. Rood gaat op de kaart over Mondonedo en Baamonde, via de bergpas van la Xesta, maar geel slingert via Foz en Ortigueira langs de kaap van Ortega. Ik kies dan toch maar voor geel, vanwege het geheimzinnige, en word beloond.
Het landschap is niet alleen wild en romantisch, het is ook een vreemd samengaan van land en zee, dat ik nooit ergens anders zo gezien heb. Soms zie ik de zee, die groen en noords en vol beweging is een uur lang niet, dan ineens wijzen lange dunne rotsachtige vingers, tot de laatste decimeter met wildgeel koren bezet, een heel eind de oceaan in. Geuren van koren en zeewier, alles waait de auto binnen en vermengt zich met de doorlopende voorstelling langs de weg: een hond die met één oor tegen de muur ligt te slapen, een oud vrouwtje in een rieten stoel, onder een vale paraplu tegen de zon, Toorop-boeren aan de handploeg achter naar de aarde starende ossen - en overal lage huizen met leien daken waarop grote stenen liggen, want het stormt hier dikwijls.
In zo'n landschap is iedereen met van alles bezig, een oude boer rijdt zijdelings op een zwarte muilezel die behangen is met maïskolven, een vrouw met een gerafelde strohoed vijlt het roest van haar hek, een lachend oud mannetje sjouwt met een gele plastic emmer vol verse glimmende vis en aan alle kanten ezels, zó bedolven onder groene grasbergen dat het lijkt of het gras pootjes heeft gekregen en langs de weg wandelt. De bomen staan scheef van de wind - als het niet zo warm was reed ik door een Schots landschap. De heuvels in de verte vertonen de meest tegenstrijdige schakeringen van bossen, rotsen, koren, gemaaid en niet gemaaid. De wereld krijgt op zulke momenten iets gezegends - in deze streken is er nog nauwelijks toerisme, en de verwondering is wederzijds, als een onbekende rijd ik door het onbekende en de gezichten die ik aankijk kijken mij aan met ongeveer dezelfde begerigheid.
In de verte, boven de grote hallen van de oceaan