in het Américain. Hij kwam altijd joyeus binnenstappen, de Jewish Chronicle, de Times of allerlei andere buitenlandse bladen onder de arm, we dronken wat en praatten, over onze reizen, over het vak, want het schrijven van kronieken is een vak dat een band schept tussen mensen, en dan ben ik nog maar de minste onder mijn broeders, met mijn onaanzienlijke frequentie. Eén keer ben ik bij hem geweest op zijn sociëteit in Den Haag, de Witte, een tochtje naar een ander tijdperk. Ik herinner me, misschien totaal ten onrechte, grote duistere hallen met zeer oude, lezende of slapende mannen waarover hij allerlei anekdotes vertelde. We gingen ergens in een hoek zitten, en tot mijn grote democratische schrik pakte hij een klein koperen belletje op en rinkelde ermee en riep zacht maar duidelijk verstaanbaar door de eindeloze ruimtes: ‘bediende!’ Ik kon me niet voorstellen dat er op zo'n kreet in deze tijd nog iemand zou komen, maar na een tijd verscheen een in het groen gehulde figuur uit een kostuumstuk van Anouilh, duizend jaar oud en zeer beminnelijk. Het is waarschijnlijk de laatste keer in mijn leven dat ik iemand bediende heb horen roepen, maar hij had dan ook de plaats uitgezocht waar dat bij wederzijdse afspraak nog kon, en hij deed het met gratie.
Op oudejaarsdag schreef ik in mijn laatste stukje van het jaar over hem: ‘Eigenlijk is het voor hem elke dag oudjaar, zoveel afstand laat hij tussen zichzelf en de dingen waar anderen zich druk over maken.’ In zijn oudejaarsstuk in Elsevier mijmert hij in zijn Haagse hof de verlopen bladen van zijn agenda weg, de vergeten namen, de later zo onbelangrijk gebleken afspraken, de nooit meer te achterhalen initialen, al die dingen waar we bij onszelf op een stil moment over zitten te zeuren maar die wij nooit zo langdurig en zo onbeschaamd toe zullen geven, vergetend dat flinkheid tegenover de steeds onbelangrijker wordende tijd al even weinig uitmaakt als melancholie.
Goed, het is nu allemaal voorbij. Het kan hem nooit bij verrassing genomen hebben want hij had het altijd ingecalculeerd, het was de angst en de wet van zijn leven. In zijn laatste stukje in ‘Het Vaderland’, dat verscheen op de dag dat hij op reis ging èn stierf, schreef hij dat het over tien weken lente zou worden. Hij vindt dat een heel gunstig bericht naast alle ellende van elke dag, weidt erover uit, is gelukkig, over tien weken wordt het lente! Ik lees het stuk, ga mee