brand van de zon boven al de zwarte bergen, de wagens met de dichte houten wielen, de rook die door de daken omhoogstijgt, want geen schoorsteen; ik weet dat ik voor de zoveelste keer ergens anders ben, maar het wordt nu te snel donker in Ergens Anders, in de lichten van de auto zie ik de prachtige plaatsnamen, Macedo de Cavaleiros, Mirandela, Barao de Forrester, en dan kom ik hoger in de bergen, bij Parada de Cunho en de herberg waar ik zal overnachten, in de Serra do Marao.
Er staan niet veel auto's. Achter het raam in de zaal waar ik eet zie ik wat flauwe lichten van het dal, ik ben de enige die nog eet, alle andere gasten zitten bij de televisie en na een tijdje voeg ik me bij hen, een glas Portugees vuurwater in de hand, Nederlandse man tussen whisky drinkende Portugezen, kijkend naar een lusteloos programma van een door de tijd aangevreten zanger die zijn van de dertiger Amerikaanse jaren afgekeken charme over het volk uitstrijkt, en dan ineens hoor ik, daardoorheen, het geluid van harde stemmen en een harmonika, ik ga naar het raam en zie een vuur en zie dansen, de koks, de obers, de kamermeisjes, alles danst, springt, zingt, hoge, harde bergliederen ter ere van de heilige Joao, Johannes, de patroon van Portugal.
Ik de indringer vraagt of hij het op de band mag opnemen, en dat mag ik, en daarom komt het dat ik het nu nog heb, die stemmen in de koude nachtlucht, het gehijg van het dansen, de verheerlijkte gezichten, het geknetter van het vuur. Een gast, die een beetje Frans spreekt, legt mij de teksten van de liederen uit, en dan beginnen ze weer, en nu, zoveel later, en ik hoef de band niet eens aan te zetten, zie ik hun gezichten, beschenen door het vuur, de wolken adem uit hun monden, en ik bedenk hoe wonderlijk het is - je komt zomaar, uit het donker, uit het niets, aanzetten en treft daar mensen die ook gedanst zouden hebben als je er niet bij was, het toeval zet je daar af en niet ergens anders, en nu schetteren de harde liederen in je oren, je zou wel mee willen dansen maar je kunt het niet, maar de vreugde is zo zonder enige beperking, dat het lijkt of ze met emmers over je wordt uitgestort.
Hoe meer ik er over wil zeggen, des te minder lukt het, want de termen die er dan komen zijn bij ons al versteend, de solidariteit die wij met anderen kunnen voelen is verstard tot een principe, een programmapunt - hier krijg ik het ruwe materiaal opgediend bij