mij. Daar sta ik. Het is een getekend, onleesbaar schrift, ik zie wat cijfers, die bladzijde vertegenwoordigt bloed en dood of juist een pauze daarin, maar één ding is zeker, wat mij hier nu aangereikt wordt zal misschien over 93 jaar weer uit de kast gehaald worden en dan omdat iemand er om vraagt, dit is toeval: het is juist deze bladzij, instant-tijd, bewaard, gestold, die ik van hem krijg, en ik tuur naar de onleesbare uren en geef ze hem terug, het is onoplosbaar.
Wij lopen nog wat door en dan gebeurt er iets verschrikkelijks, hij opent een deur van een zaal en daar zitten geleerden te werken. Het zijn er drie, en hij laat ze me zien, ik bezichtig ze. Zij bezichtigen mij niet. Er hangt in die zaal een overdonderende stilte. Zelfs het kraken van de houten, zeer glimmende vloer onder mijn schoenen is stilte. En het zetten van een handtekening onder een formulier waarin ik iets beloof is stilte. Het zijn buitenlanders, zegt hij, die aan studies werken, want ook voor de geschiedenis van andere landen is dit archief zeer gezocht. Het is het best bewaarde, en alle ambassadeursrapporten van al die eeuwen, die de toestand in andere landen beschreven, zijn voor de vreemdelingen zeer belangrijk. Vijf miljoen documenten zijn er, zegt hij, en we verlaten de zaal waar niemand ooit gemerkt heeft dat we er waren.
Nieuwe kluizen, nieuwe zalen. Vlees gesmolten, beenderen verpulverd, pennen weggegooid, oorlogen verloren en gewonnen, alle koningen en hun volk verdwenen, en daar staan ze: vijf miljoen documenten, handelingen, contracten, rapporten, bezweringen, vonnissen, kadasters, perkamenten met tekens er op, die geldige tijd waard zijn, en zo lang of zo lang geleden weer ingewisseld kunnen worden voor angsten, bloed, verwachtingen, martelingen, moord, geluk, liefde, oorlog, vooroordeel, haat. Het heeft niets melancholieks, het is de werkelijkheid, zoals de onze. Alleen niet gelijktijdig.
De gids brengt me in de zaal van alle Spaanse steden, en geeft me het kadaster van Cuenca. Ik kijk er in en geef het terug en zeg dat ik genoeg gezien heb. Hij brengt me tot aan de poort en doet hem open. Buiten schittert het licht waar ik nu niet meer tegen kan. Ik stap er in. Als ik omkijk is de poort alweer gesloten. Ik laat Spanje achter en ga er in. Beneden aan de trappen komen vrouwen met stenen rode kruiken water putten uit de bron.