Valladolid
augustus 1966. De Spaanse provinciale hoofdsteden worden omgeven door een soms honderden kilometers dikke muur van landschap. Cuenca, Zaragossa, Salamanca, Vallalodid liggen als uitzonderingen vol mensen in een landschap zonder mensen. Ineens, aan het eind van een vlakte, aan het einde van de eenzame weg door die vlakte, is er een stad. Vanavond is het Valladolid. Een oude man in een wit jasje brengt mij naar mijn kamer, hoog in een oud hotel. Samen kijken we de vier gele muren aan. Hij draait aan de kraan om te laten zien dat er echt water uitkomt, ik kijk naar het nikkelen bed en luister naar de geluiden van de binnenplaats, radio's, kinderen.
Hij gaat weg, en niet veel later vlucht ik ook. Het wordt al donker, en buiten is het 't uur van de paseo. De jeugd van de stad flaneert over de straten, steeds dezelfde route. Al die steden zijn als kooien, zelf weer opgesloten in het landschap van buiten. De enige beweging is in de stad, en beweegt. De vreemdeling loopt er tussendoor, en wordt als vreemdeling herkend. Hier komen niet veel toeristen. Ik ga op een terras zitten en denk aan de landschappen die ik die dag gezien heb: eindeloos, droog, lichtbruin, verlaten, stil, met af en toe de verleiding van een weg die rechts of links afslaat en nergens naar toe gaat, en dan heb ik ook zin om nergens naar toe te gaan om te zien hoe nergens er uitziet, maar ik weet het: zoals het er vroeger uitzag, zoals het er hier ook uitziet zoals het er vroeger uitzag. De avondlijke wandelaars zijn niet veranderd, en het gemurmel van menigte dat uit ze opstijgt is niet veranderd, ze trekken nog steeds rond langs dezelfde banen, omgeven door dezelfde koele nachtlucht. Alleen zie je door sommige open ramen de witblauwe vlek van de televisie en daarop is iets heftigs gaande, maar niemand staat er voor stil.
In de deftige herenclub zitten de heren met de witte schoenen en de hoge officieren, zij hebben het leven verdeeld en passen op de verdeling. Ik loop daar rond met onbestemde, wat mistroostige gevoelens, zelf ook niet zo veranderd, niets minder vreemdeling geworden, iemand die ander nieuws leest uit dezelfde Spaanse kranten, met in elke krant nog steeds het portret van dezelfde kleine man in het wit of het bruin, de leider van de staat, God wil zijn ziel nog steeds niet