Appel
Parijs, april 1966. ‘Tien voet hoog, gezicht als een Mexicaanse held, snor als Stalin, loopt als een krab, springt als een kozak, staat als een beer, eet twee paarden per dag, drinkt veertig dozijn flessen tonic...’ dat allemaal staat er over Karel Appel in een boekje ter gelegenheid van de opening van zijn nieuwe tentoonstelling in Parijs. Ik pluk er nog een paar, in en uit het verband:
‘zijn vuist is sneller dan die van Cassius Clay,
zijn buik ronder dan die van een buikdanseres,
hij is heter dan Elvis Presley,
hij zingt harder dan Ray Charles,
hij rijdt in een sportwagen of het een vliegtuig is en bestuurt een vliegtuig zo snel als hij een schilderij schildert
............
hij doet alle gele tulpen bij elkaar
hij maakt de Middellandse Zee blauw
hij graaft oranje op uit het middelpunt van de aarde
............
boven op een vulkaan zit hij te schilderen, hij is zwaar als een truck, heet als de aarde, lang als een symfonie, goed als oude wijn,
carnaval is zijn tuin,
het stieregevecht is zijn keuken...’
En de man die al deze hooggestemde regels heeft opgeroepen staat als een buitengewoon rustige rots midden tussen zijn eigen schilderijen, grote doeken, haast nog feller geschilderd dan vroeger, wild en vol beweging, een barbaarse schok van kleuren om ons heen. Het is een rustige middag aan de boulevard Haussman. Deftige Fransen lopen met voorzichtige gezichten langs het Hollandse oergeweld, maar niemand hoeft iets te kopen, want alles is al verkocht. Appel praat met een torenhoge stokoude kozak uit een lang verdwenen Russisch leger, de kaarsrechte man loopt met hem langs de schilderijen alsof ze samen een erewacht inspecteren, en hij praat met een zwaar aangezette Russische stem die uit een grot lijkt te komen. Hij vindt het allemaal heel mooi. De vrouw van de schilder, mooi en frêle als altijd, staat stil en zelf kleurig bij de meest gekleurde schilderijen die er geschilderd worden, en zo kijken we allemaal naar de mannen, de vrouwen, de dieren en bewegingen van Appel