ging een trap op, zag ergens een vrouw zitten die mij verbijsterd aankeek, liep snel door, geesten van ongetwijfeld dode leraren om me heen, een nieuwe gang in, de gang van de enige klas die ik daar had meegemaakt voor ik er afgestuurd werd wegens perfide invloed op de andere leerlingen.
Er hingen jassen, maar zo groot kon ik niet geworden zijn, het waren kinderjassen, en nu begreep ik het, dit was mijn school niet meer, het was een andere school geworden, en nog meer verleden hoopte zich op, maar toch was er niets waar ik nog mee te maken had behalve dezelfde stenen, dezelfde deuren, wij allemaal eruit verdwenen in nu werkelijke toekomsten, op dezelfde schoolborden onontwarbare kindertaal, honderd keer kwam ik mijzelf onzichtbaar tegen maar vervolgde mijn weg, die van elke ochtend, naar de kapel. Hij was dicht, en terwijl ik aan de deur morrelde hoorde ik iemand aankomen en vluchtte, een ander woord is er niet voor, het gebouw uit, maar ik was nog niet klaar. Aan een zijkant waren arbeiders bezig met een bouwwerk en zo kon ik achterom op de vroegere speelplaats komen. Duidelijker en heviger dan daarvoor lag het gebouw voor me. Donkergroene deuren en sponningen, de speelplaats ingesloten door muren van rode baksteen, wat heb ik daar in godsnaam ooit gedacht, gezegd, uitgevoerd? Een lange rij urinoirs met metalen, groene deuren, nu vol vuil en zakken cement, de deur naar de velden gesloten, de ruimtes achter de hoge ramen zwart, niemand te zien, geen leerling, geen monnik, geen herinnering, zelfs ik niet, een jaar dat geldig geweest is weggeblazen als de rook van een sigaret.
Ik hoor een geluid achter me. Een man in uniform. Hij vraagt wat ik wil, maar wat wil ik? Kijken, en ik kijk, en hij kijkt mee en ik vraag me af of we hetzelfde zien, een gebouw dat donker en dicht is en lelijk, en ik bedenk dat ik gehuild heb toen ik er afgestuurd werd, en plotseling zie ik de poort met spijkers waarover ik soms 's nachts ontvluchtte, en alles wat ik de man wil vragen vraag ik niet, laat het maar zo, dicht, en weg, en zoals ik gekomen ben ga ik, niet opgelucht, ook niet melancholiek, meer als een boekhouder die een niet sluitende post nu eerder zal kunnen oplossen. De lanen in de buurt van de school, dat gebied dat vroeger de vrijheid vertegenwoordigde, zien er nu uit als alle andere lanen in dit land, en toch kijk ik nog met een soort begerigheid naar binnen, maar er is