Briefkaart
Noord-Frankrijk, februari 1966. De wil van een slag, een congres, een koning, een graaf heeft gewild dat de grens tussen België en Frankrijk daar moet liggen waar ik nu ben, hier dus, tussen deze vuile weilanden, door die kale bomen heen, slingerend of rechtlopend door een beestachtig treurig landschap waarin de winter languit ligt en over zijn vuile nagels nadenkt. De lucht erboven is een eindeloos stuk ijzer waar koud water uitdruipt, en als ik het minder ver weg zoek, maar ontzettend dichtbij, als ik dus de auto aan de kant zet en me ook aan de geluiden van dit landschap overgeef, en er zijn er geen, begint de treurnis pas goed. Het asfalt is niet alleen nat, het is ook erg onafhankelijk. Er is niemand anders om er overheen te rijden, mijn modderige auto staat er op als een oneigenlijk voorwerp, een raadsel dat niet is op te lossen. Ik doe een paar passen in de richting van de berm, maar ook daar zijn ze druk bezig; vergane, bruine, geknakte bereklauwen of hoe die planten dan ook heten die 's zomers van die keiharde stelen hebben met dikkige, witte schermen erboven. Elke grasspriet, tak, steen, bewijst en demonstreert de oninteressante, sneeuwloze winter, de vreemdeling, ik, scharrelt wat rond over het provinciale weggetje, kijkt naar het koninkrijk, links, en de republiek, rechts. Er staat ook nog een monument, of liever, een ding dat naar waarschijnlijke doden verwijst: er staan runen op die ik wel kan lezen, niet begrijpen. - Aan de gevallenen van Monplaquet, dat gaat nog, 1709, en dan een vervormde ring, god weet een heel oude lauwerkrans, waarin twee dikke, voldane hoofden. Villars en Boufflers staat er bij, en ik kijk naar die doormidden gesneden, schijven vroeg achttiende eeuws Frans gezicht, en vraag me af of er in het omgeploegde veld nog grammen van die vergane veldslag aanwezig zijn, koppels, tanden, uniformen? Een kraai, wie anders, ruist aan uit een tot nu toe ongeziene en misschien wel voor het eerst geopende deur
van het hemelrijk. Hij is zeer zwart, schreeuwt, en landt op de piramideachtige punt van het monument. Dat is dat. Ik neem de benen.
Ook verderop is Frankrijk niet jolig. Recentere oorlogskerkhoven, nog steeds in de rij staande kruisen,