| |
| |
| |
Oproer in Athene
Athene, augustus 1965. Als je in de ondergrondse zit van de haven Piraeus naar het Omoniaplein in Athene, en je begint plotseling in de trein als een waanzinnige te huilen, is het moeilijk een snelle en kloppende verklaring voor een dergelijk groot verdriet te vinden. Maar dan zie ik het, door mijn tranen: ik ben niet alleen. Mannen, vrouwen, kinderen, oude vrouwtjes in het zwart, alles wankelde in tranen de trappen omhoog, waar het antwoord ons al opwachtte: een op ons afkomende vurige bom die een nieuwe golf traangas de nachtlucht in spoot. Een witte, geblindeerde auto reed loeiend over het plein, gevolgd door 'n wild rennende groep groene politieagenten met omhooggeheven stokken, en ergens ver voor die auto een andere, veel slordiger partij die zich af en toe, bewogen door een merkwaardig ritme, omdraaide en een wolk projectielen van allerlei aard de lucht inzond.
Wij trokken ons terug achter een stukgeslagen ruit en probeerden een uitgang te vinden, wat, een oude ervaring, er op neer komt dat je de beweging die beide partijen uitvoeren moet kunnen schatten. Door de wolken heen zag ik meer kordons agenten, meer grote, blinde, gevaarlijke politiewagens, een ambulance, ik hoorde schieten, ik zag een man in elkaar slaan maar het bijbehorende geluid bleef uit, de volgende dag zou ik de cijfers lezen van wat nu al oud nieuws is al kan het morgen hier weer gebeuren, 15.000 demonstranten tegen een paar duizend politiemannen, 200 gewonden, waarvan vele zeer zwaar, 116 arrestanten die nu opgesloten zitten in de hete politiekelders van Athene en minimaal twee jaar tegemoet gaan (maximaal 5), proces over twee maanden.
Het was eerder in de avond al onrustig geweest. Bij een groot geel gebouw aan de Panepistemioustraat stond een korte, opeengedrongen menigte, en schreeuwde. Aan de overkant stond een heel anders geaarde menigte, en keek. Daar tussenin, bijna bevallig, lange slingers politie met gezichten van er gebeurt toch weer niets en vlak daaronder gezichten van en als er iets gebeurt dan komt er wat. Ik stond er zo'n beetje tussen, aan de overkant, niet helemaal rustig. Het bewegende, grote ding aan de andere overkant,
| |
| |
de werkelijke menigte, was dreigend. Er voor stonden een paar mannen en vuurden spreekkoren aan: ofwel het eenvoudige, ritmische PA-PAN-DREE-JOE, PA-PAN-DREE-JOE, of een lange reeks spreuken waarin de naam of het beroep van de koning voorkwam, of een tamelijk lang liedje op de wijs van ouwe taaie, waarvan het refrein uitbrandde in Tsirimokos, Tsirimokos, Tsirimokos, Tsirimokos, Tsirimokos, Tsirimokos, tralala - en dat tralala was dan een woord waar ook de toekijkende menigte erg om moest lachen, en klappen. Af en toe schoot er ook weer een brok menigte toe uit een zijstraat of een passage, en voegde zich bij het grotere geheel, dat daardoor steeds van geluid veranderde, en daarmee veranderde ook de pathetiek van de aanvoerders.
Politiek, het rauwe materiaal van politici, is altijd een fascinerend gezicht, want het is zichtbaar en wordt bedreven met menigtes, en van alle instrumenten is dat het geweldigste, omdat het tegelijkertijd zelf speelt. Je ziet daar die vier of vijf kleine mannen die zo te zien in hysterische krampen, urenlang, bijna boven zich zelf uitspringend, die duizenden en duizenden de muziek van de onlust in de mond schreeuwen, en elke keer opnieuw begint dat orgel, het gaat open en roept iets. De politie verliest haar bevalligheid, de rijen worden wat strakker aangetrokken, de menigte stapt wat naar voren, één meter, en dat zijn er dan, als geluid, vijftienduizend, reken maar uit, het geluid van vijftien kilometer in één seconde, een geweldige slis, het geschreeuw neemt toe, en plotseling wordt er wat gevochten, een kleine invite, een klont toeschouwers spat uit elkaar en laat mij het gezicht van een onvergetelijk tafereel: anderhalve meter achter de ontplofte groep die vechtend wijkt staat een zeer oude man en marchandeert met een bloemenkoopman over de aankoop van de lange, witte bloem, die, want ik kom nu dichterbij, zeer sterk en welriekend ruikt. Koopman en oude man zijn totaal verzonken in hun charade, en ik merk hoe de opwinding uit mij wegvloeit, en als de koopman tenslotte de witte bloem overreikt volg ik de oude man de menigte uit naar mijn hotel.
Er zijn al meer demonstraties geweest, zonder dat er werkelijk iets gebeurde. Ik heb een afspraak om die avond aan de haven te eten, en neem een half uur later de ondergrondse naar Piraeus. Onderweg lees ik de Engelse en Franse kranten. Die middag heeft de koning Tsirimokos ingezworen, Tsirimokos heeft
| |
| |
zich van Papandreoe losgemaakt, volgende week zal de stemming zijn (op dit ogenblik weet ik de uitslag nog niet) en de demonstraties zijn, zoals al een paar weken, vóór Papandreoe, tegen Tsirimokos, en daardoor tegen de koning, of zoals een taxichauffeur het vanmiddag tegen mij uitdrukte zonder verder nog veel acht te slaan op de rest van het wilde verkeer: Kieng no good, kieng must go. Papandreoe good. Novas shit. Tsirimokos, ah! He nothing, nothing. Kieng also nothing. Kieng must no speak. Kieng stay in palace? Allright. But kieng no stay in palace. Kieng speak. Queen in England no speak. Wilson speak. Here, kieng speak. Kieng no good. Mother no good also. She speak. She, german, fascist. Anna-Maria, she good. She democrat. She no speak.
Ook mensen met een gematigder opinie vinden dat de koning het slecht heeft gespeeld, maar maken zich zorgen over de oeroude Papandreoe die zeggen ze, zo langzamerhand door het dolle heen is en alles wil doen, naar rechts (Karamanlis) of naar links (de communisten) om weer aan de macht te komen. Dat de monarchie ondertussen zijn langste tijd gehad heeft lijkt wel duidelijk. Een Engels of Nederlands koningschap, waarin de vorst - als ik het wel heb - de nationale eenheid symboliseert en verder no speak, is hier vrijwel ondenkbaar en het gevolg is dan ook dat de kieng de nationale onenigheid symboliseert waar hier au fond misschien meer behoefte aan is.
Hoe het ook zij, ik zit in de metro naar Piraeus, eet mijn vis, kijk naar de schepen, zuig aan de mediterrane rust, keer terug naar de bakermat van de westelijke geschiedenis en barst om chemische en politieke redenen in tranen uit. Daar loop ik dan, jankend, met aan mijn zijde een dierbaar iemand en tracht mijn hotel te vinden, maar dat gaat zomaar niet. Er rijden nog wel taxi's, maar die weigeren ons mee te nemen zodra ik de naam van de straat noem, want daar is het het ergst. Ik besluit een lange omtrekkende beweging te maken, een term die ik uit strategische verhalen onthouden heb, maar word telkens opnieuw uit mijn plan gegooid door een horde agenten die de menigte als een zandloper omkeren en voor zich uitjagen - en daar horen wij nu ook bij, opgeschrikte burgers. Af en toe kom je dan halverwege de straat een groep andersgezinden tegen met het plaveisel in de hand en platgedrukt tegen een muur wachten we dan het handgemeen af waaraan meestal een einde wordt gemaakt
| |
| |
door een knal en de schuifelende, sissende traangasbom die daar op volgt, ons allen gelijkelijk in een nieuwe tranenvloed wegjagend. Het is nu bijna mooi geworden. Hier en daar ligt een brandende auto, verkeerspalen rusten geknakt over het trottoir, ruiten zijn gebroken, een dikke walm hangt door de straten, het is één uur in de nacht en ik heb geen flauw idee meer waar mijn hotel zou kunnen zijn, twee heren achter de glazen poort van een flatgebouw wenken ons naar binnen en vanachter die ruit zien we een nieuw treffen, twee mannen worden gepakt en met volledig omgedraaide armen een politiewagen ingesmeten. Een agent gebaart dat wij niet toe mogen kijken, zijn gezicht is vertrokken van de spanningen van het gevecht, zeg maar van hysterie, of God weet van angst, hij bloedt een beetje en wij gaan naar binnen en zoeken op de kaart waar wij zijn.
Het hotel is vlakbij en als het even later wat rustiger is gaan we er heen. In de hal zitten wat huilende gasten, ik neem een ogenbad, pak mijn zonnebril en ga de straat op. Nog steeds hoor ik schieten, maar het wordt minder en verder. Bij het Rode-Kruisgebouw spuiten de ambulancewagens naar binnen en naar buiten, politie houdt er de wacht, want er liggen ook arrestanten. Op het plein is het nu rustig, of liever, er wordt niet meer gevochten. Een Amerikaanse persfotograaf maakt trouw de klassieke foto's, het walmende vuurtje, de omgegooide auto, een arrestant, de rij sombere politiewagens, de dikke touwen agenten, een paar staan er in de rij bij een telefooncel, misschien om hun vrouw op te bellen dat het wat later wordt vanavond. De krantenkiosken zijn gewoon open en dat is als de bloem van vanmiddag: zonder enige twijfel was de bloedige affaire wel degelijk goed georganiseerd en niet zomaar een rel - maar het normale leven stroomt er gewoon doorheen, zelfs het verkeer kan bijna overal door, als het dat durft.
Een grote agent neemt mij wantrouwend op en komt op me af. Hij gaat recht voor me staan, wijst op me en zegt: parti. Een groot bruin gezicht, met twee verwilderde Griekse olijvenogen. Ik doe of ik het niet begrijp, maar hij duwt me een beetje weg en zegt: parti. Ik laat mijn perskaart zien, hij kijkt er minachtend naar en duwt me weg. Bij de man in de kiosk koop ik een nieuwe ballpoint. De oude moet ik bij het hollen verloren hebben. Huilend en lachend kijkt hij mij aan en zegt: democratia, we lachen samen, als samen- | |
| |
zweerders, en dan dwaal ik het plein af. Het ziet er uit als een huiskamer waarin een dronken man heeft huisgehouden - alles wat los zat is er af. Wandelend naar een café waar ik wat op kan schrijven kom ik nog steeds agenten met arrestanten tegen, meestal jonge jongens. Ik vraag me af wat voor nacht ze nu tegemoet gaan en bedenk dat het dezelfde jongens zijn die ik nog geen paar uur geleden, aangevoerd door een paar hete balletmeesters, een lied over Tsirimokos heb horen zingen, en ook dezelfden die ik nog geen uur geleden met stukken steen in de hand door de straten zag rennen. Over het algemeen hebben ze dezelfde leeftijd als hun koning. Papandreoe daarentegen is doorgaans vier keer zo oud. Wat de tijd, die daar dus iets mee te maken heeft, zal leren is nog niet duidelijk.
De volgende ochtend komt de kater. Krantenverkopers gaan schreeuwend rond en verkopen de bewaarde onrust van de vorige nacht, het staat er allemaal op, foto voor foto, zal vind ik de misselijkste in de New York Herald Tribune, een dag later: een agent die een gewonde, liggende man in elkaar trapt. De mensen bekijken de foto's met onvrolijke gezichten. Op de straten is nog duidelijk te zien waar het gebrand heeft.
|
|