| |
De wereld van Formentor
[Valexure bij St Raphael, mei 1965] Het is het decor van een Godard, en dan liefst de Godard van Le Mépris: als ik langs alle kwijnende bediendes de gang van het Golf Hotel in Valexure ben gelopen, doet zich plotseling een prachtig landschap voor: wel zeventig schrijvers, dertien uitgevers, een aanhang die niet van de hoofdprodukten te onderscheiden valt, en verder een aantal lieden van de pers die er ook al als schrijvers uitzien. Daarachter, daardoorheen, ontwaar ik door grote ruiten een buitengewoon blauw zwembad, waarin een enkel lichaam, ook al van een schrijver, die door enkele andere schrijvers in lage houten witte stoelen op wieltjes en met
| |
| |
oranje kussens bekeken wordt. Bijna iedereen heeft echt een boek in zijn hand. De Nederlandse delegatie neemt me warmhartig op, knuffelt me, en een half uur later zit ik in een heel klein kamertje uit te kijken over de Middellandse Zee, in de verte, en ja hoor, blauw, en de bovenkant van veel groene bomen diep onder me, want ik woon hoog. Het hotel is speciaal voor deze gelegenheid door een maniak aangelegd, bediendes uit de archieven gehaald, het staat verloren en vergeten als een geweldig oranje bastion van het verleden midden in de ondoordringbare wouden, geen toerist zal er ooit voorbijkomen, geen gewoon mens zal er ooit afstappen, de honderden, of wie weet wel duizenden kamers herbergen gewoonlijk een tachtigjarige golfer of vijf, zes, vergezeld van hun poedels, en al golvend verdwijnen ze zo in de eeuwigheid der deftige mensen, die trouwens misschien wel uit hetzelfde hotel bestaat, wie zal het zeggen.
De volgende ochtend is de eerste zitting, want men is hier, aan het eind van de wereld, voor ernstige zaken: in deze met intriges geladen ruimte worden dit jaar de Internationale Literatuurprijs en de Formentor Prijs toegekend. De laatste is voor een manuscript van een jong auteur die nog onbekend is. Dertien uitgevers verplichten zich dat boek uit te geven, en de gelukkige krijgt bij wijze van voorschot alvast 10.000 dollar, geen halve maatregel. Wie deze prijs krijgt wordt door de uitgevers in klein comité beslist. De Internationale, of Grote Prijs, is, zoals de verslaggever van de Sunday Times het uitdrukte, voor een Groot Man waarvan men verwacht dat hij nog Groter zal worden. Om uit te maken wie die man is, of vrouw, want vorig jaar was het Nathalie Sarraute, delibereren zeven delegaties gedurende vier
| |
| |
volle dagen, de nachten vol fluistercampagnes, heen en weer geschuif, intriges aan de bar en razendsnel in bed bijlezen niet meegerekend. Er is een Nederlands-Engelse delegatie, een Duitse, een Amerikaanse, een Franse, Scandinavische, Italiaanse, en een Spaans-Portugees-Zuidamerikaanse.
Elk van die delegaties, vijf tot zeven man sterk, stelt een aantal mensen voor, die niet noodzakelijkerwijs van dezelfde nationaliteit hoeven te zijn als de voorsteller. Zo werd Saul Bellow, de winnaar van dit jaar, onder andere behalve door Amerika ook nog door een Duitser, een Italiaan en een Fransman voorgesteld. De lijst van kandidaten beslaat overigens meer dan een bladzijde, want schrijvers zijn eigenzinnige mensen en hebben zo hun eigen ideeën over wie een prijs zou moeten krijgen. Een lid van de Nederlandse delegatie stelde bijvoorbeeld een prachtige trits samen van Wolkers, Max Frisch en Claude Simon, daar kun je alle kanten mee op, of geeneen. De zitting begint om tien uur. Links hebben we het uitzicht op de eeuwig zingende bossen van een schrijver die hier zeker geen kandidaat is en recht voor ons een tuinlandschap van intellect, trapsgewijze opgesteld aan zeven nationale tafels, het wijze leraarsgezicht van Michel Butor als voorzitter van de dag. Met koptelefoons op de hoofden, en zelf op zeer wankele gazen blauwe stoeltjes, maken wij een grote indruk op onszelf, en benijden geenszins de enkelingen die er niet bij zijn en die op een paar meter afstand vanuit het zwembad de procedure gadeslaan. Mary McCarthy neemt als eerste het woord en verdedigt met vuur het werk van de 77-jarige Engelse schrijfster Ivy Compton-Burnett. Ik heb het nooit gelezen, maar wordt door het betoog zo
| |
| |
geïntrigeerd dat ik het boek A God and his Gifts nog die dag cadeau krijg van de Nederlandse uitgever in het grote geheel, Willem Bloemena van Meulenhoff. Meer dan curieus kan ik het tot nu toe niet vinden, maar ook de volgende spreker, Francis Wyndham verdedigt haar met een koude Engelse gloed, zodat de zaal zich af begint te vragen of ze toch niet... vooral als hij zegt dat Ivy Compton-Burnett ‘een dochter is van Sophocles en Courts-Mahler, in dezelfde zin als men Jean Genet een afstammeling zou kunnen noemen van Molière’, wat op zijn hoog-Engels uitgesproken toch al een mooie naam is. Ik heb ondertussen ruim de gelegenheid om de delegaties te bekijken. Bij de Amerikanen zit Dick Seaver van Grove Press, en bij de Fransen, wijs glimlachend en vijf dagen lang niets zeggend Queneau in een deftig grijs pak, bij de Duitsers die er uitzien als arme Duitsers heeft Enzensberger verstek laten gaan, en van de andere ken ik er niet een van naam behalve de Zwitser François Bondy, de redacteur van Preuves. Terwijl de Nederlander Jean A. Schalekamp in het Frans aan de verzameling tracht uit te leggen waar Wolkers het over heeft, wat niet zo makkelijk is omdat er van het betreffende boek nog geen vertaling is, zie ik op de tafel van de Duitse delegatie een strooien petje met een dopje waarvan ik hoop dat ik het nog door iemand zal zien dragen. Verscholen achter de Duitser zit de oude Catalaanse schrijver Max Aub in de dikke rook van zijn eigen sigaret, Butor bestudeert alle centimeters van het weidse plafond, ik bedenk dat ik misschien de enige van al die mensen ben die Wolkers gelezen heeft, vraag me af wat zij nu denken, maar dat blijft voorlopig onzichtbaar, Mary McCarthy neemt weer het woord en prijst Saul Bellow, daarna een ander Max Frisch en zo sleept de trage ochtend zich voort, de
| |
| |
zon steeds wat hoger in de al te blauwe hemel, want die gaat gewoon door. Ongrijpbaar boven de hoofden der delegaties, vlak boven het gouden intellect en de miljoenen gelezen boeken die al die hoofden als een nimbus omgeven deinen traag tienduizend dollar, plus nog wat nationale gevoeligheden, de tolk vertaalt achter zijn glazen ruitje, zijn stem kraakt in de koptelefoons, een paar Italiaanse fotografen schieten foto op foto en het zachte klikken scandeert de nu steeds langer lijkende verhandelingen.
Daarna is het tijd voor de franje. Een Engelse uitgever die een afstammeling van Djenghis Khan is, een oranje das draagt en met Prins wordt aangesproken voert twee beeldschone onbekenden mee naar een achter in de bar opgestelde behagelijke sofa, en ook de grote Rowohlt herhaalt zijn truc van alle dagen: zijn toch al niet zo mooie gezichtje volstoppen met wel twintig rietjes, zodat zijn hoofd lijkt op een met gouden staafjes volgestoken fetisj, uit zijn oren, zijn mond, zijn oren en zelfs zijn ogen komen ze, en de dames vinden het wat griezelig, maar daarmee nog niet tevreden laat hij zich achterover van zijn barkruk vallen en koppeltjeduikt achterover de bar in, tegen de stoel aan waarin de correspondent van de New York Times heeft plaatsgenomen, die dan ook wakker wordt. Verder niets. Veel volle glazen. Veel gefluisterde of hartstochtelijk uitgeroepen namen van kandidaten. Veel geruil van onbekende boeken. Butor verdedigt de volgende dag het boek van een onbekende Zweed, Sundman, zo grandioos dat iedereen het wil lezen, maar er is er maar één, en de bezitter, een Engelsman, heeft het de hele dag als een uitdagende trofee bij zich, en begeeft zich dan ook niet in het zwembad,
| |
| |
waaruit de eeuwige stencils van elke conferentie bereidwillig uit het water gevist worden door een speciaal daarvoor aangesteld menselijk wezen.
De maaltijden zijn indrukwekkend, beslaan meerdere gangen, maar het personeel wordt wat zenuwachtig van het anarchistische gedrag van de menigte. Ze zijn tien golfers per dag gewend, die ze met zijn twintigen makkelijk aankunnen, maar deze steeds wisselende groeperingen, die steeds andere tafels kiezen, te laat komen, vreemde wensen hebben, schokken hen in het mooiste wat ze ontwikkeld hebben: eerbied voor de aanzitter. Met een duidelijk geschokte psyche, door geen fooi goed te maken, blijven ze na de conferentie achter, ten prooi aan de grootste twijfels. Ze zullen wel nooit meer een boek lezen, en er hun hele verdere leven over nadenken in de met bebloemde sofa's, bebloemde crapauds, waanzinnige tafels, tafeltjes, tapijten en schemerlampen volgestouwde zalen, waar een stilte heerst van voor de schepping, van vóór vreemde heren met blauwe spijkerpakken en blote voeten de eetzaal binnendrentelden, vergezeld door kleurige dames met snelle fotoapparaten, en, eerlijk gezegd, ze zijn niet de enigen die er nog lang over na zullen denken. Nicholas Tomalin in de Sunday Times heeft zich afgevraagd of Formentor moet gerangschikt worden onder de echte of de niet-echte gebeurtenissen. Ik houd het toch maar op het eerste, omdat er zoveel reële belangen van uitgevers en schrijvers mee gemoeid zijn. Maar de totale bijeenkomst, ook al door de van alles afgezonderde plaats waar hij gehouden wordt, heeft iets volstrekt onwezenlijks, dat pas opgeheven wordt als je thuisgekomen leest dat er inderdaad iemand de prijs gewonnen heeft, dit jaar dus Saul Bellow, waarvan
| |
| |
binnenkort in Nederland het boek Henderson de regenkoning uitkomt. Hij heeft zijn prijs met moeite veroverd op Witold Gombrowicz, die door meerdere delegaties verdedigd werd, maar bij de laatste stemming sneuvelde na een fel betoog van Mary McCarthy die beweerde dat ze ‘gek werd van verveling’ ofwel ‘vinta dalla noia’, zoals de Corriere della Sera schreef, bij het lezen van zijn roman de Pornografie, die toch door haar vriend François Bondy terecht gloedvol was aangeprezen - en daarmee was het gedaan met Gombrowicz, leve Bellow, want zo gaat het.
Verdwenen zijn nu de gouden dagen. De oude golfers zijn op hun nest teruggekeerd, het schrijvende volk is weer thuis in al zijn dertien landen, de vertalers zijn al bezig, en de Prix Formentor van '64, het boek De reuzendwergen van Gisela Elsner verschijnt deze week in de winkels van Finland tot en met Amerika, zoals dat van de winnaar van 1965, William Schneck, het volgend jaar zal uitkomen, een gebeurtenis die voor de schrijver in ieder geval ‘echt’ genoeg is.
|
|