Een nacht in Tunesië
(1965)–Cees Nooteboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
koffer op het vliegveld, de koffer wordt gewogen, krijgt een kaartje om, verdwijnt. Je hebt dan nog wat tijd, om los, zonder koffer, rond te lopen, en te wachten tot je vlucht wordt omgeroepen. Er zijn nu geen wegbrengers meer, alleen nog maar passagiers, en de tijd die zij nu samen doorbrengen hoort tot de leegste soorten tijd die die er bestaan. Je kunt er wat in drinken, nog iets kopen, een briefkaart schrijven, naar elkaar kijken, lezen, maar onder al die bezigheden rust het wachten dat van een totaal ander gehalte is dan het wachten op een trein of welk ander vervoermiddel dan ook. In Rome hangen in de lange, lange wachtruimte - zware stenen, grote ramen - overal televisietoestellen uit het plafond, waarop om de zoveel minuten een erg mooi zwart meisje verschijnt dat ons ernstig aankijkt en zegt dat de passagiers voor Kano, Elisabethstad, Johannesburg zich naar uitgang nummer tien moeten begeven, en even later zie je zo'n kleine verdwaalde kudde door de grote ramen over het beton naar hun vliegtuig trekken. Ik vind mensen dan op hun aardigst, ze worden zo mierachtig klein als ze die enorme dc-8 instappen met hun kleine propjes handbagage, de zachte meisjesstem roept weer andere passagiers op en ze zijn alweer bijna vergeten met hun internationale gezichten op weg naar hun Afrikaanse lotsbestemmingen, nooit zie je ze terug. Ik loop wat heen en weer, lees de krantekoppen, zie drie Afrikanen waarvan een in nationaal kostuum bijna agressief slapen, achteroverliggend in lage, zwartleren banken. Een dronken man van een jaar of vijftig komt naast me staan en wil met me praten. Hij gaat naar Lagos, en waar ga ik naar toe, en of ik iets wil drinken? Hij drinkt bier en cognac door elkaar, zweet, is nerveus, | |
[pagina 124]
| |
geeft me zijn kaartje voor als ik in Lagos kom en ik steek het zorgvuldig bij me voor als ik in Lagos kom, en dan gaat hij weer weg, een handvol van zijn vijftigjarige mannenverdriet aan de bar achterlatend, of gewoon bang, ik weet het niet, en zie hem in zijn witte, natte overhemd naar zijn uitgang trekken, zijn hoofd een beetje achterovergegooid in een moedige pose, ook al naar Afrika, en ik vraag me van alles af.
Het meisje zegt dat het toestel voor Athene gaat vertrekken en kijkt mij daarbij aan vanaf haar scherm, dus ik drink mijn glas leeg, en ook al met een pose (denk ik) wandel ik nu zelf over het beton, het is nog vroeg in de ochtend en het groen achter het beton is bleek, ik heb een boek gekocht van Norman Mailer, The Presidential Papers, dat ik later zal verliezen en klim de langwerpige kleine bioscoopzaal zonder scherm in waar alle geluiden mollig worden. Mijn plaats is aan de linkerkant, naast een bijna grote Japanse vrouw in een jadekleurige zijden jurk. Achter me een Griekse vader en zoon, boeren of vissers in geruite hemden en met grote stoppels op hun gezichten - ze zien er ernstig uit en lezen een Griekse krant, elk woord met hun mond vormend en erg langzaam. Het is het grootste vliegtuig waar ik ooit ingezeten heb, en omdat het 'n Griekse lijn is krijgen we bij het eten een heel klein kartonnen potje olijfolie en droge, harsachtige wijn. De Japanse en ik gieten de olie, bij elkaar afkijkend, zorgvuldig over de witte, stevige slastronken en ik denk aan al die combinaties: de sla die gisteren nog ergens op een Grieks of Italiaans veld groeide, de ontzettend kleine potjes olijfolie in dat geweldige vliegtuig dat ons in twee uur of minder, ik weet het niet eens, naar Athene | |
[pagina 125]
| |
schiet, en dan natuurlijk ik zelf, en de Japanse die mij op het ogenblik dat we Italië verlaten, dat is, het moment waarop we de zee zien zo blauw dat ik er vreemde geweldig vrolijke opgewondenheid van krijg, haar camera geeft en vraagt of ik een foto van haar wil maken, en ze nestelt zich in haar hoek aan het ronde raampje en lacht naar iemand die ik niet ben, een vriend in Japan, en ik vervul de nederige rol die ze mij heeft toebedacht, verlengstuk van camera, en terwijl ik me afvraag of ze nu echt denkt dat de kust van Italië er op komt druk ik af, en nog geen uur later, als de eerste schaduwen van de Peloponnesus zichtbaar worden stelt ze zich weer op dezelfde manier op als een star groen beeldje en weer fotografeer ik haar - en nu staat die foto ergens op een tafel in Tokio of Nagasaki - ik heb hem niet gezien, noch ben ik er op zichtbaar. We dalen, ik zie het water dichterbij komen, en een stad, alles in lichte kleuren, de dolle tik van het landen, uitrollen, en dan een vliegveld met lage, noodwoningachtige gebouwen, Athene. |
|