dat het bewustzijn met de droom vecht, en dan word ik wakker. De vrouwen worden weer de gordijnen van mijn hotelkamer, nooit eens iets bijzonders. Het is een grote kamer, en omdat ik er alleen in ben is hij leger dan hij zou moeten zijn, zoals alles hier leger is dan mogelijk - een ingewikkelde constructie om aan te duiden dat het seizoen nog niet is begonnen. In de lange lege gangen staan maar voor een paar kamers schoenen, het hotel is nog leeg, zoals overdag het strand, en de hele plaats - en de zee altijd. Het is als een Japans spel, in elkaar geschoven dozen en doosjes met niets erin, en in het laatste lege doosje ik, dromend van drie vrouwen zonder gezichten die naar me kijken.
Ik sta op, eet een dropje om op zijn minst iets tegenover al deze verwarringen te stellen en doe de gordijnen opzij om naar buiten te kijken. De zee ligt er, met wat maanlicht erin verwerkt. Het is allemaal heel rustig, maar niet aangenaam, want het is niet af. Stranden zijn in dit werelddeel en jaargetijde ondenkbaar zonder mensen - en daarom hebben ze 's nachts iets overdrevens, vanwege de ontruiming. Alle objecten erop worden onzinnig, strandstoelen waar niemand in gaat zitten, parasols die je niet nodig hebt, huisjes waarin geen mens zich verkleedt, terrassen waar niemand je bedient en waar niemand zit.
En zelfs op zee, deze nacht, is er niets zichtbaar, geen schip, niemand vaart ergens heen, er wordt geen vis gevangen. Ik ben precies op tijd opgestaan om de wereld zonder mensen te zien: in een hotel in Blonville heeft iemand gedroomd, is wakker geworden, staat aan het open raam, en terwijl hij kilometers zicht heeft over meerdere elementen zou hij toch nog op een bel moeten drukken om een daarvoor betaald menselijk wezen te zien.