Een nacht in Tunesië
(1965)–Cees Nooteboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
zoen begint. Je komt daar aan, uit Parijs, na een lange rit door donkere en gesloten landschappen. Het hotel waar je zijn moet staat achter het strand, afwerend en een beetje overdreven, zoals een school in de grote vakantie. Een jongen in een uniform waar hij nog niet aan gewend is vliegt de trappen af om de autodeuren open te doen - later in het seizoen, als zijn werkdrift verzadigd is, zal hij dat terecht veel langzamer doen. Een oude man brengt je naar je kamer met het gezicht van iemand die zich verheugt omdat de gast niet weet dat hij eigenlijk opgesloten wordt. Hij morrelt aan de luiken, slaat misschien zelfs het bed open, wijst op de klerenhangers, en verdwijnt dan, onverwacht tevreden met zijn fooi op de eindeloze gang met genummerde deuren waarachter de anderen zijn opgeborgen - en ik blijf alleen in een werkelijk adembenemende stilte, want het is hier Blonville, en het enige verkeer op dit uur is dat van de golven over het strand. Ik doe het raam open, de wind beweegt de gordijnen. Beneden mij verstarde vormen: strandstoelen, gevouwen parasollen, een boot, wat palen, en daarachter, ook al wit in het licht van de maan, de branding. Ik kan de zee nu ook ruiken, en in de verte, rechts, zie ik een lange, slingerende ketting, de lichten van Deauville, en de verlichte vlek van een gebouw, het Casino, waar ik in 1961 geld verloren heb dat ik nodig terug moet halen. Ik ben trouwens niet de enige die zich dat herinnert, want als ik er binnenga, een uur later, vind ik achter de balustrade van het Secretariat dezelfde heren in smoking van altijd, ambtenaren van het plezier en van het ongeluk. Ze willen weten of ik er al eerder geweest ben, en als ik zeg ja, staat er één onheilspellend op en gaat naar een muur die is opgebouwd uit laden, en ja | |
[pagina 116]
| |
hoor, in een van die laden zit een wit kaartje met mijn naam erop, en ik vraag hem wanneer ik er dan precies geweest ben en hij zegt 23 mei 1961 en plotseling weet ik dat ik, als ik daar terug zal komen, over tien jaar, over dertig jaar, over vijftig jaar (dan ben ik nog pas tachtig) datzelfde kaartje, dan geel geworden, te voorschijn zal komen, tenzij ondergang van het avondland voor die datum plaatsheeft. De even opkomende huivering wordt opgeheven door de onschuld van het geheel en de pompeuze plechtigheid van het aan verschillende deuren tonen van mijn ververste lidmaatschapskaart, en dan loop ik voor het eerst sinds 23 mei 1961 de speelzaal binnen, waar ook al niets veranderd is. Er is niets zo bijna angstaanjagend eensluidend, onderling en in de tijd verwisselbaar als de gezichten in speelzalen.
Winnaars, verliezers, alles-op-alles-zetters, romantici, geldverdieners, allemaal met hun eigen, zelfgemaakte gelaatstrekken en maniërismen, opscheppers, ruziemakers, fanatici, mooie vrouwen met lelijke mannen achter zich, het blijft altijd allemaal hetzelfde en tussen dat alles in de onverstoorbare croupeurs, die tegen een salaris daar in het midden zitten als vertegenwoordigers van het lot, verlies en winst uitdelend in naam van het uitgekomen nummer, en zelf zo naamloos dat nooit iemand ze iets kwalijk neemt. Tenzij je zelf speelt is het meest vreemde dat zo'n tableau altijd volligt. Iedereen die daar zit weet zeker of hoopt dat zijn nummer uit zal komen, maar er zijn er zesendertig, plus de nul, en van die zevendertig meningen, geloven, bijgeloven, systemen, vermoedens krijgt er maar één gelijk, en de rest wordt weggeharkt naar het blinde gat van de bank, op weg naar onzichtbare eigenaars en aandeelhouders, de donors | |
[pagina 117]
| |
bedroefd, wanhopig, teleurgesteld en soms geruïneerd achterlatend. Verliezen aan de speeltafel is een heel bijzonder sentiment: het is onmogelijk tot het gebeurt. Het is onvoorstelbaar dat er een ander nummer uitkomt dan dat waar je op gezet hebt, en als het dan toch gebeurt zie je soms de werkelijke verbijstering elke andere emotie verdringen, en onmiddellijk wordt er weer gezet. Pas als er gewonnen wordt klopt het, degene die op 23 gezet had weet dat hij een superieur gelijk had toen hij dat deed, want 23 kwam uit - alle anderen zijn door de bliksem, tovenaars, kwade geesten of een waanzinnige verblindheid getroffen. Ondertussen draait de wereld door, lakeien in witte kniekousen en met ook verder een aanstellerig kostuum halen de as weg uit de asbakken van verliezers en winnaars gelijkelijk, zoals ook verliezers en winnaars eens van een veel grotere groene tafel zullen worden weggehaald - een van de redenen trouwens, denk ik, waarom ze spelen; tegen het lot, niet om te winnen, maar tegen het systeem. Winnend zijn ze één ogenblik het lot. Verliezend, en dat doen ze op den duur allemaal, bevestigen ze het. Voor het geval dat het iemand interesseert - deze keer heb ik gewonnen. En de volgende dag weer verloren. Zo gaat dat. |
|