Een van die avonden is onvergetelijk geworden. Behan kwam binnen, drank en een geweldige woordenvloed met zich slepend. Hij was met moeite tot bedaren te brengen, en zodra de muziek begon stond hij weer op, danste op de vreemde, haast Afrikaanse muziek een Ierse jig en begon, zonder enige moeite met de maat, aan een lange Ierse ballade, waarvan de vertaling mij grote moeilijkheden zou kunnen bezorgen, want hij was een groot improvisator, en vroeg nooit iets aan de censor. De arme Spanjaarden zaten er niet begrijpend bij, maar dat het leuk was hadden ze wel in de gaten, en van hem hielden ze. Het café was zijn leven, of dat nu in Spanje was, of in Londen, of in Dublin, dagen bracht hij er door, verhalen verzinnend en vertellend en zingend.
Het duurde twee jaar eer ik hem terugzag. Ik had van de Nederlandse Comedie de opdracht om zijn stuk The Hostage (De Gijzelaar), te vertalen - en omdat het volzat met duizend en een Ierse grappen en toespelingen wilde ik het eerst in Parijs gaan zien, waar het met Engelse acteurs werd opgevoerd in het Théâtre des Nations. Behan had toen al de vrolijke gewoonte ontwikkeld om als er ergens een stuk van hem gespeeld werd vanuit Ierland over te komen, en uit de zaal mee te roepen en te zingen, het toneel op te komen en op allerlei andere manieren groot rumoer te veroorzaken. In Parijs maakte hij geen uitzondering. Hij was er - en publiek en acteurs hebben het geweten. In de pauze stormde hij over de gangen met zijn kolossale lichaam in een gabardine regenjas, zag me, pakte me beet en zei: ‘Jij was die jongen die op de ding dong speelde’ en rende toen midden tussen het verkeer de straat op gevolgd door zijn vrouw en de Engelse regisseuse Joan Littlewood, die de