komen en te horen te krijgen, nee meneer, er is geen eten meer, alles is op.
Goed, dat zijn gedachten die het uur meebrengt. Ik heb mezelf de luxe van een eersteklascoupé aangedaan, vandaaruit is, vooral in Engeland, de wereld veel mooier, want men heeft dan recht op een totaal eigen fauteuil met hoge leuning, die gezellig alleen in een hoekje staat en bovendien nog kan draaien. Tegenover mij zit een door de tijd aangevreten man en spelt een schandaalkrant. Af en toe laat hij zijn ogen, die al veel te veel gelezen hebben in dit leven, van het papier afglijden en kijkt met misprijzen naar twee in zwaar Engels tweed gehulde Duitsers die opgewonden doen, dan naar mij waar hij ook niet veel in ziet, en dan maar weer naar de goederenwagens op het perron om zo weer bij zijn baronnen en graven op pagina drie terug te komen, die zich ook tijdens zijn afwezigheid hebben beziggehouden met trouwen, scheiden en het verzinnen van trucs om bezoekers naar hun zwaar belaste kastelen te lokken.
Witgejaste obers van middelbare leeftijd wenken ons naar de spijswagen. De trein gaat rijden, historische, maar door de goede smaak van latere geslachten niet verwende landschappen sjouwen voorbij, en wij gaan eten. De obers dienen het op met de korte half gemompelde beleefdheidsfrasen, zeggen dank u als ze het brood aangeven en stichten daarmee bij de buitenlanders dezelfde verwarring die dit eiland al eeuwen bij de Europeanen aanricht, de man tegenover me eet twee gebakken gerookte bokkingen en drinkt daarbij een kop lelieblanke koffie, anderen stoppen hele lappen spek achter hun landelijke kleding, ik voel me vrolijk over zoveel moois en lees de in heel kleine lettertjes opgestelde