gebeuren en dat we niet zullen verdwalen, ik blijf erbij dat de wereld keurig is ingericht.
Na al die tevreden gedachten dwaal ik het labyrint weer in en uit, en ga aan dek. Het schip bromt zachtjes. Over de kade lopen nog wat mensen met koffers. Aan bakboord de rivier, groot, wijd en stil. In de verte zie ik oranje lichten, en een hoge, vuurspuwende toren van de shell. Een licht van het schip staat wit op het water gericht, en in die witte cirkel zie ik meeuwen af en aan vliegen. Er is iets geheimzinnigs aan dat vliegen, dat draaien en wentelen boven het duistere water langs het witte schip, en plotseling weet ik wat het is: ze maken geen enkel geluid, als spookvogels glijden en strijken ze over het wiegelende water, zonder één schreeuw. Verderop drijven ze voorbij en ik zie dat het water snel stroomt. Ze slapen, witte ballen leven op het water, als ze niet oppassen worden ze in Schotland wakker. Het licht van de vuurtoren maakt lange, haastige rondes over de rivier, en in de verte, waar de zee begint, antwoordt een ander licht.
Een klein bootje met rode lampjes nadert, het knippert naar ons met een witte schijnwerper, en het schip geeft drie lange, treurige schreeuwen terug, alle drie anders van toon. Daarna ook geschreeuw van mensen, trossen worden losgegooid, commando's, een driftig trillen begint, we varen, en tamelijk snel. De oranje lichten van de kade verdwijnen. In de nachtelijke kou sta ik op het voordek en zie hoe jonge matrozen in jeans en met witte petten op hun koude gezichten, de kabels oprollen. Ik hoor wat kreten, maar door de afstand kan ik ze niet verstaan. Een man naast me wijst aan een ander de sterrenbeelden in de hemel die zo volledig is als een