eindelijk terug komen. Met een vlakke, Noordfranse stem leest Mollet de nogal uitgebreide resolutie voor, die er op neerkomt dat Defferre socialistisch kandidaat zal zijn bij de komende verkiezingen (waarvan de datum ook al door de Gaulle wordt vastgesteld) zonder frustrerende partijdictaten.
Tijdens het voorlezen loop ik wat naar voren. Mollet is vrij klein, een beetje dik. Bleek gezicht, kalend hoofd, bril. Naast hem zit Defferre, een lenige, tamelijk mooie man, nog bruin van de wintersport. De toespraak waarmee hij voor het vertrouwen bedankt enzovoort enzovoort heeft een oprechte, en ook een solide klank, geen oratorische vonken, maar er wordt toch geschreeuwd en gejuicht, en zijn naam gaat gescandeerd de lucht in, en er wordt ritmisch geklapt en zoals altijd moet ik verbaasd naar de menigte kijken die dat opbrengt, zo'n schreeuwend, loeiend geluid dat naar die maar zo'n beetje verlegen lachende man op het podium rolt. Wat voor hoop, gedachtengang, verwachting, wat voor andere sentimenten zijn er dan toch in dat schreeuwen verdisconteerd? Hoe dan ook, lang duurt het niet, het congres wordt gesloten, tussen de schuifelende menigte bereik ik het grijze buiten van Clichy. Een vriend wijst mij nog gauw aan, ‘dat is Jules Moch, vroegere minister van Binnenlandse Zaken, dat is Ferniot die Defferre gemaakt heeft, dat is Lejeune die zo fout was met Algerije’, en dan verspreidt die hele menigte zich, in het bezit van een nieuwe verwachting, naar huis om politiek te vervaardigen, ervan uit te rusten.