En daar schrijdt hij dan binnen, de Gaulle, Charles, president van de Franse republiek. Hij ziet er minder merkwaardig uit dan op de foto's. Vooral de neus is kleiner. Hij gaat zitten, staart 'n beetje omhoog de zaal in zonder veel te zien, en terwijl wij stiller worden begint het reutelen, ritselen en zoemen van de camera's. De eerste zin loopt al direct warm van gaullistische akkoorden, iets over Frankrijk ‘dat zich goed bevindt in zichzelve, geen oorlogen, geen troebelen, grote tevredenheid’. Actuele problemen worden in die inleiding niet aangeraakt, en al snel daarna mogen er vragen gesteld worden. Elke keer als er iemand opstaat, gaat er een man met een microfoon naar hem toe en de vreemdste accenten klinken door de zaal. Wat denkt de president van dit, en wat denkt hij van dat, China, Japan, Italië, Zuid-Amerika, Laos, de wereld. De gaullististen onder de vragenstellers spreken hem liefkozend aan met ‘mijn generaal’. Hij luistert en laat de vragen naar zich toestromen. Naar de vragenstellers zelf kijkt hij niet. Zijn hoofd maakt kleine, nerveuze, opwaartse bewegingen, zijn handen gaan in en uit elkaar en elke keer als hij ze sluit, legt hij heel even de duimen tegen elkaar. De weinige keren dat hij mijn kant opkijkt is, als er aan de tegenovergestelde kant een vraag gesteld wordt. Wat blind staart hij dan over al die hoofden heen, een beetje deinend, de vragen - die hij misschien al kent - zonder zichtbare reactie opnemend en voortdurend het machtige centrum van alles, zichtbaar via Telstar in de ruimte, zichtbaar voor zijn geliefde volk, zichtbaar als een oude acteur voor de aan hem verslaafde journalisten. Daarna begint hij te spreken - een eindeloos referaat over de constitutie waarover hij zeer tevreden is. De engelen op het plafond blijven elkaar lauwerkransen aanreiken, de go-