der klokken, dat extra vol klinkt door de weerklank van de immer legere kerk eronder, een lekkere slenter maken naar zijn stamcafé, dat tóch dicht is, want het is zondag en de Engelsen zijn een oppassend volk, en oppassende volkeren drinken niet op zondag, door de week trouwens ook niet. En wat er verder aan lelijke berichten over de eilanders verspreid wordt: hecht er geen geloof aan, want het merg van de natie heeft met al die slechtigheid niets van doen, zeggen de conservatieve leiders, en die kunnen het weten. Daarom kunnen we William S. Putney weer rustig oppikken in Lime Street, waar hij nu, een tamelijk Engelse figuur in de regen, in de buurt van het krantenstalletje is aangeland.
Putney is een eenvoudig man, vijftig jaar, vlieger geweest in de oorlog, de Observer en de Sunday Express leest hij niet, verder ook neergeschoten in de oorlog, krijgsgevangen gemaakt, twee jaar in Duitsland gezeten en niet op spectaculaire wijze ontsnapt zoals dat in Amerikaanse films gebeurt. Putney lees de Sunday Mirror. Ja, hij wéét dat het een schandaalkrant is. Grote vette koppen, de woorden ‘Sunday Mirror’ in een vies rood vlakje, maar dat is om de aandacht te trekken en waarom zou een krant dat niet mogen? Bovendien, graag schandalen op zulke zondagen, uitgedroogde, uitgebeende lange dagen waarin een groot en huiveringwekkend zwijgen ronddoolt over de landerijen van graaf L. en door de nog niet genationaliseerde fabriekshallen van de textielbaron R. die binnenkort door een gril van de twintigste eeuw via een aanzienlijke storting voor een nobel doel ook nog een èchte baronnentitel cadeau zal krijgen.
Putney heeft zijn krantje meteen dichtgevouwen, die voorpagina naar binnen, want hij wil lekker thuis ge-