aanwezigen, champagne in de hand, de witte verf van de televisie op alle gelaten. Op de schoorsteenmantel stond de foto die er vorig jaar nog niet stond, het peinzend gelaat van de oude burgemeester die inmiddels deze aarde had verlaten. Zijn opvolger, die vorig jaar nog schepen van onderwijs was, bracht Mulisch met handgeklap aan het woord, en deze stelde zich recht tegenover zijn medekampioen op en begon: ‘Gisteren ging u slapen als Hugo Claus en vanmorgen werd u wakker als Harry-prijsdrager. U hebt nu de top van de Olympos bereikt. U is nu verplicht te zwijgen want u kunt als schrijver alleen nog maar bergafwaarts... U zult toch voort doen maar uw familie, uw vrienden zullen u de rug toekeren... Laat u niet verleiden door de Nobel-prijs, want zodra gij de koning van Zweden kust, verandert hij in het monster van Loch Ness...’
De nieuwe Harry-prijsdrager had op deze ongeluks-profetieën gerekend. Uit de zak van zijn deftige Spaanse pak haalt hij twee keurige met de hand beschreven velletjes en geeft alles toe ‘neen, hoger kan ik niet meer klimmen, ik heb uw rug beklommen en sta op uw schouders. Ik weet wat de gevolgen zullen zijn, de desintegratie van de schrijver... ik stel dan ook voor de prijs het volgend jaar weer aan u te geven, zodat u hem in 1965 weer aan mij kunt overreiken...’
Daarna vindt de uitreiking plaats. Beide heren, minstens even goedgeneusd en niet onkrachtig van uiterlijk, nemen de kampioenspose aan en in het zachte snorren van de camera's wordt Don Quichotte, met paard en al doorgegeven. Ze houden, op enige afstand (zoals op de beroemde foto van Kloos en Van Deijssel), elkaars handen vast in een achterovergeleunde positie van net niet vallen, laten elkaar los en vallen dan ook