‘Nou, en toen hebben we bakzeil gehaald. Eerst zijn er toch nog doden gevallen, maar we hebben bakzeil gehaald. Kijk, waarom kan ik niet zeggen. Waarschijnlijk hadden we het toch verloren, maar wat ik nou eigenlijk bedoel is de mensen. Ik bedoel, nou deze week. Schip de haven binnengelopen. Indonesisch schip. Groot feest met de burgemeester. Allemaal koek en ei. En in Den Haag ook. Feest van Indonesië, alstublieft meneer, duizend gasten. Let u goed op, ik heb er niks tegen. Misschien hadden ze dat al veel eerder moeten doen. Maar moet u goed begrijpen, dat van die Papoea's, dat zit me toch niet lekker. Het woord Papoea, ga d'r maar naar zoeken in de kranten, je komt het niet meer tegen. Nou waren d'r altijd wel mensen die het allemaal aan hebben zien komen, want moet u luisteren, ik heb de hele dag niks te doen en m'n kranten lees ik goed. Dat waren eigenlijk personen met praktische overwegingen, als je het goed ziet. Nou, die hebben gelijk gekregen. Maar wat ik nou zo gek vind is dat geen mens meer een mond open doet over die Papoea's. Wat ons betreft zijn ze d'r nooit geweest. Papoea's, wat zijn dat? En ik weet niet of ik er in '69 nog bij ben, maar daar hoef ik ook niet voor te blijven, want dat wordt niks. Die meneer Jouwe kan beter gelijk terug gaan als hij daar op zit te wachten, want dat wordt mooi niks.’
‘Tegen die tijd zijn wij weer dikke vrinden met de overkant. Soekarno op bezoek op Soestdijk, kijk uit. Als je de kranten moet geloven is het allemaal weer de Oost, alleen is het nou niet meer van ons. O, o, en ze spreken nog Nederlands. En je kan d'r erwtensoep bestellen. En Nederlandse liedjes, allemaal dik an. Ik zal u eerlijk zeggen, zelf heb ik min of meer geen vast standpunt gehad, want je weet het toch nooit. Maar als ik zo nog eens