poppen of Nederlandse etalagepoppen? Onoplosbaar vraagstuk, dus doorgelopen.
Een enkele misselijke duif scharrelt nog over de Franse keien, de fotograaf is opgelost, hordes regenjassen schuiven over het onbeschermde gebied. Een man en een vrouw in gele regenjassen staan te delibereren boven een natte kaart. Ze spreken een taal die ik niet thuis kan brengen. Het klinkt alsof er met een middelgrote steen hele grote stenen aan kleine stukjes gehakt worden. Ik voel een geweldig goede bedoeling in mij opkomen, maar het hoeft al niet meer, ze draaien een kwartslag om en reppen zich in de richting van de Damstraat. Wat aarzel ik nog? Er achter aan, de bekende particuliere detective. Het wordt een flinke wandeling, die eindigt bij het Rembrandthuis. Ik drentel achter ze naar binnen, vol verwachting, want ik ben er zelf ook nog nooit geweest. We betalen ons kaartje en gaan op zoek naar Rembrandt, of iets van Rembrandt, of wat dan ook, maar het is er niet. We dwalen door bruine kamer na bruine kamer, lezen gehoorzaam de opschriften in vele talen, bekijken de waanzinnige hoeveelheden opgehangen etsen, en ik zie in hun ogen dezelfde teleurstelling die ik voel. Nergens het bed met Zijn hoofdafdruk er nog in, de half afgemaakte brief, de pan op het gedoofde vuur, een teken van leven. Wel een grote pers, maar die was niet van hem. En stoelen, niet van hem. En veel kamers, maar die waren vroeger anders. In alle kamers staan zwijgende vreemdelingen en bekijken met norse of ernstige gelaten de aan de muur in lijsten opgehangen etsen. Uit Ohio, Osnabrück, Santa Leone zijn ze hier naar toegezogen door de machtige naam van het genie, en nu is het kijken geblazen. Ets na ets moet er onderdoor, en ik krijg het benauwd in deze atmosfeer van getrouwe plichtsver-