en terecht, want het doek is nog niet op of er verschijnt een geweldige neger in het zonsondergangrood, geflankeerd door een op een schurk lijkende schurk in een zwarte brokaten jas en een zeer hoge blauwe puntmuts. Zij voeren een opgewonden conversatie, die ik natuurlijk niet kan volgen, maar uit de reacties van de voltallige familie in de loge naast mij begrijp ik dat er belangrijke zaken aan de orde zijn. Vaak wordt er op een deur gewezen waarachter zich iets duisters, iets pijnlijks of iets tragisch moet afspelen, maar zonder dat dat wordt opgelost verdwijnen de beide mannen weer, het doek zakt, en het welbekende geschuifel achter de gordijnen begint. Voorwerpen worden versjouwd, af en toe bolt het doek op, dan gaat het weer omhoog, en we zijn in een paleis. In het midden van de zaal staat een niet spuitende fontein van houten marmer, de sultan, de kalief, de caïd, wat het ook is, in ieder geval de heerser, treedt zachtjes aan in babyroze en plaatst zich achter een lacherige, op een zilverzijden divan rustende dame in een gazen paarse broek en ook verder erg mooi. Zij wordt geflankeerd door kandelabers met brandende kaarsen en laat haar mollige arm rusten op een rond wit satijnen kussen, waar ik de mijne ook best op zou willen leggen. De conversatie wordt onderbroken door veel gelach, zowel op als voor het toneel, en ik zit erbij als een symbool van betrekkelijkheid, maar zit er niettemin bij, en ben niet van plan voorlopig weg te gaan. Het publiek klatert of murmelt, al naargelang 't voor mij onzichtbare verhaal zich ontwikkelt, en dan ineens door een Gelukkige Inval geleid klapt de sultane (als zij dat is) in haar sneeuwwitte handen en een slavin verschijnt, en een danseres, en een fluitspeler, en een tamboer, en zij zetten zich op de grond en terwijl de sultane als een