land van de wereld, dat is nu Cuba en dat is een groot voordeel, want nu ligt Duitsland veel dichter bij Amerika. Hoe dan? Via onze gezant in Havana! Gelach. Ernstiger wordt hij, als hij over zijn partijprogramma spreekt. Eens te meer blijkt dat men deze wereld nooit meer zal kunnen afdoen met schelden, zo min als men bij haar kan horen door halfzacht te sympathiseren. Daar, in die zaal, heerst een onvoorstelbaar gelijk. Wij zitten er naar te kijken in onze stoelen, hoogstens één of twee kilometer er vandaan. Door die buis stroomt het over ons heen, de macht van het proletariaat, de opbouw van het socialisme, de overgang naar het communisme, de artikelen van het geloof.
Tussen dat en ons ligt de muur, het stenen document. Maar het is een document dat daar niets betekent, hoogstens hun gelijk onderstreept. Zèlf gaan zij er naar kijken, zoals westerse journalisten er naar gaan kijken en ze schudden Franse toeristen de hand, wuivend naar de aanwezigen. Ze zijn onvoorstelbaar zeker van hun zaak.
De vergelijking kerkgenootschap blijft zich opdringen. Het is een geloof dat een staat geworden is, en daarna vele staten. Daardoor kon het geloof niet hetzelfde blijven, schisma's en scheuringen verdelen ook die zaal, en ook daar kijken wij naar, naar de praktijk van het gelijk, een boek van Marx, van Engels, van Lenin, dat eruit is gaan zien als Cuba, Oost-Duitsland, Noord-Korea, dat eruit is gaan zien zoals deze zaal, waarin die kleine man, soms, als hij op een bepaalde manier voorover buigt er plotseling uitziet als een neger die met langzame Duitse stem verhalen doet over ingenieurs en arbeiders, die ontroerd wordt als hij over het reine geluk van de arbeid spreekt en over de vreugde die een fabrieksconstructie met zich meebrengt, er dan niet uitkomt en zegt dat