Een Duitse middag
[17 januari 1963] Drie uur in de middag. Onder langwerpige zwepen van sneeuw lopen wij over het lege stationsplein. In de kale, betonkleurige stationshal, waar het naar Oost-Duitsland ruikt, is het nog leeg. Een paar Engelse, Italiaanse en Amerikaanse reporters staan kleumend in die leegte, terend op het gerucht dat Nikita Sergejewitsj Kroesjef om drie uur of om vier, vijf, zes of zeven uur hier zal aankomen. De kou is onvoorstelbaar.
Wij lopen wat heen en weer, voortdurend gevolgd door de nieuwsgierige, soms schuwe en soms agressieve kijkwijzen van de aanwezige Oostduitsers. De hal is prachtig. Aan lange, goudgeverfde lansen hangen de bloed-, rood- en goudkleurige vlaggedoeken die je ook vanuit West-Berlijn, achter de muur, op hoge gebouwen en fabrieken kunt zien wapperen, de vlaggen van de maan, het onbereikbare. Een beetje middeleeuws staan de lansen schuin in de grond, wachtend op een verouderd toernooi. Een arbeider is bezig kleine bloempotten aan te voeren en daarmee het podium te garneren. Kroesjef zal het vast heel mooi vinden. Het is ook prachtig, dit decor voor een Utrechtse schoolopvoering, muren betimmerd met gekleurde doeken, potjes met strakke planten, en in het midden een triplex-achtig spreekgestoelte waarop straks iemand dingen zal zeggen die men meestal op schooluitvoeringen niet hoort.
Een oude man klimt nu achter de microfoons en roept