Nog maar drie minuten. De menigte wil drama, en vraagt dus om stilte. Het wordt zeer stil, duizenden kilo's stilte, en in het midden daarvan een asfaltweg. Aan de ene kant de vreselijke auto's, die niet denken. Aan de andere kant, met hun rug naar het publiek en leunend tegen een haag van strobalen, de renners. Nog maar één minuut. Ik denk: hoe zal het morgen zijn, als de klok weer op één voor vier staat? Wie van die mannen zal dan hebben gewonnen, welke is er misschien dood? Maar ze zien er onkwetsbaar genoeg uit, en lachen tegen elkaar. Nog maar een halve minuut, en minder, en minder, en steeds meer stilte. Als de zwarte secondewijzer in de grote zwarte wijzer smelt slaat de vlag naar beneden. In de witte straat zonlicht beginnen de vijfenvijftig mannetjes naar hun auto's te rennen. Een waanzinnig gillen en loeien, barbaars, ontzettend. Bijna tegelijk schieten ze weg, langs elkaar, door elkaar, onbegrijpelijk, en hetzelfde eenzame gevoel van bij elke race sluipt over het publiek: ze horen er niet meer bij. De auto's zijn verdwenen, dat schreeuwen en loeien komt uit een verdere wereld, die onzichtbaar is, ondoordringbaar, waar de rijders alleen zijn met elkaar. Berichten krijgt het publiek, meer niet. Stemmen smijten die berichten door de luidspreker, maar het heeft geen zin. Iedereen weet dat het direct anders zal zijn. En ook een soort vermoeidheid is er plotseling: omdat het nu vierentwintig uur gaat duren eer de beslissing komt. En elke paar minuten zullen ze voorbijkomen, schreeuwend en donderend, de mannen er in nauwelijks zichtbaar. Het is drie minuten over vier. Alle hoofden zijn één kant opgericht, daar waar de auto's vandaan zullen komen, en als zweepslagen slaan ze voorbij de tribune, de rode Ferrari nummer 6, de grijze Aston Martin nummer 11. Daarachter volgen onmiddellijk de