Een middag in Bruay
(1963)–Cees Nooteboom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Schotse dagen: De Schotse dagMevrouw is mooi en aardig en heel goed bij. Beter dan jezelf bent, om maar iets te noemen. Ze lacht tegen je. Wat denk je nu dat ze denkt? Esquire, over Mary McCarthy [1 september 1962] Het was de tweede dag van het congres, de zogenaamde Schotse dag, en Gomperts, Mulisch en deze hadden besloten er een echte Schotse dag van te maken en het noorden in te trekken naar Loch Lomond. We kwamen Mary McCarthy tegen in het kantoor van de bea en vroegen of ze met ons mee wilde gaan. Dat wilde ze, en daarom zaten we 's middags met zijn vieren in de bus, de mevrouw uit Amerika met haar drie Nederlandse schrijvers. Er zijn van die middagen die er op gebouwd zijn de herinnering binnen te dringen en daar te blijven als hechte structuren van, laten we zeggen, een zekere mate van gelukzaligheid waarin dan later desnoods van alles kan worden ondergebracht. Maar het is nog niet later, en langs het raam schuiven groene landschappen vol rammen en zwarte stieren, nog te groene, nog te lage, te vriendelijke heuvels die alleen maar aanlopen nemen naar het pathetische stenen lege Schotse landschap dat ik verwacht. De chauffeur, die voor het eerst op deze route is, weet er niets over te vertellen, gelukkig. Eén keer maar stopt hij. Door een smalle doorkijk zien wij achter een groot woud een kasteel liggen en hij zegt dat die doorkijk voor koningin Victoria gehakt is die er eens langs kwam en haast had en tóch het kasteel wou zien. Verder verloopt de rit in een totale zwijgzaamheid, zodat de passagiers rondom ons als luie poezen in slaap vallen met de rivieren, forellen, kastelen en heuvelpassen waar ze voor betaald hebben op hun geloken ogen ge- | |
[pagina 93]
| |
schilderd. Uur na uur valt door de mand, door het plastic dak zien we de streperig vertekende bomen, en we praten over boeken, en wijzen elkaar lichte en donkere plekken in het landschap en de mevrouw is mooi en aardig en heel goed bij. Wat denken we nu dat ze denkt? Na een paar uur rijden zijn we bij het Loch, en de bus stopt bij een lage en witte uitspanning, onder barre wolken. Maar wat staat daar reeds in de koperen scherven van het Schots namiddaglicht? De zwarte limousine van de Duitse uitgever! En wie maken zich los uit deze gelakte achtergrond? De Duitse uitgever zelf, en zijn vriend, de schrijver. Met zijn allen drinken wij koffie en kijken over het water, en daarna gaan we wandelen. Het begint zachtjes te regenen, zodat de zwarte auto achter ons aan moet sluipen, op menselijke afstand, en daar lopen wij dan, onder de zich droog schuddende bomen, voorop de heren Rowohlt en Tucci, Rowohlt in een ruitenpak dat zo Engels is dat geen Engelsman het ooit zal dragen - als een zich verplaatsende modefoto schrijdt hij, vergezeld van een nauwsluitende paraplu, over de klimmende landweg. Links ligt het Loch, en naarmate we hoger tegen rotsen en weilanden opklimmen worden de bewegingen in 't landschap romantischer, het Loch wordt steeds groter en krijgt door 't wisselende licht de kleur van steeds andere metalen. Drie bij elkaar gebonden bezems moeten een gedeelte van de heuvels tegen heksen beschermen, een adelaarsgrote meeuw vliegt krijsend rond en tenslotte, als hij de juiste lichtbaan gevonden heeft stelt Niccoló Tucci zich op voor onze eeuwigdurende bewondering: zijn arm, waarvan wij later pas horen dat hij niet gebroken was en ook verder nauwelijks pijn kon doen, rustend in een prachtige gebloemde doek, zijn zware, zwartgrijze haren monumentaal waaiend langs | |
[pagina 94]
| |
het treurige leeuwehoofd, een bombazijnen vest met de das die daar bijhoort en een zware leerachtige regenjas gevoerd met Schotse ruiten los om de schouders geworpen, zo staat hij, precies op de top van de heuvel, met net genoeg wind om zijn lijnen vloeiend te maken zodat hij zich in ons geheugen kan nestelen als een groot bewegend standbeeld op de top van een landstreek. Iemand reikt Mary McCarthy de hand bij het afdalen en dan vallen ze bijna samen, ik neem een korte weg door manshoge varens en zie de chauffeur beneden wanhopig heen en weer kruisen op zoek naar zijn Duitse baas die Engelser dan ooit en badinerend over Couperus en Brummelbeere uit de met regen bestraalde landouwen tevoorschijn komt, af en toe om Tucci roepend, maar die is in de badkamer. Pas als we weer in de onwerkelijke straten van Edinburgh terugkomen horen we wat we gemist hebben, op het congres. De Schotten hebben er de Schotten uitgescholden. En de communistische Schotten hebben de modieuze perverse Schotten uitgescholden. En de Schotten hebben de Engelsen uitgescholden. Kortom, Hugh MacDiarmidGa naar voetnoot1 had Alexander Trocchi uitgescholden. Reeds om drie uur 's nachts, als heel Nederland zich met een machtige golfslag omdraait in zijn slaap, kunnen wij hier alles in de kranten lezen, die, eenvoud maakt macht, het pro- | |
[pagina 95]
| |
bleem hebben teruggebracht tot een ruzie tussen de zeventigjarige, kiltdragende, Engelsenhatende, romanverachtende, communistische, Schots-nationalistische dichter MacDiarmid en de zevenendertigjarige, ex-aan-de-heroïne verslaafde, anti-nationalistische, ternauwernood door een internationale (redt Trocchi) reddingsactie aan de Amerikaanse gevangenissen ontsnapte Schotse romancier Alexander Trocchi. Foto's van het tweegevecht tonen MacDiarmid dansend van woede en Trocchi met een opengesperd Grieks tragediemasker de zaal verlatend. Daarvoor was er heel wat gezegd. T. vond MacD. een oude hoer en hij vond tevens dat als er de laatste twintig jaar iets behoorlijks in Schotland was geschreven dat hij, T., dat dan had gedaan, en vervolgens dat de Schotse nationalisten zich in deze wereld beter met belangrijker zaken konden bezighouden dan met de witte roos van Schotland. Waarop de oude verbeten MacD. terugsloeg met de mededeling dat Engeland de enige erfvijand is van elke Schot en dat T. en zijn vrienden zich beter met belangrijker zaken konden bezighouden dan de Engelse en Amerikaanse modes na te volgen door over verdovende middelen en homoseksualiteit en andere zedenbedervende onzin te schrijven. Waarop T., die zoals alle gedelegeerden Schotse whisky in zijn glas had, mededeelde dat hij de Schotse literatuur hoogdravende, kleinzielige, provinciale, verschaalde, koude, papachtige, bijbelomhelzende nonsens vond, en het pand verliet om er enige ogenblikken later, aan de hand van Malcolm Muggeridge weer in terug te keren, zingend ‘Ik kom uit Glasgow’. Snuivend van opwinding ging ook de kiltdragende nationaal-communist weer zitten en ein anderer Herr trad naar voren en daagde, in | |
[pagina 96]
| |
antwoord op een verzoek om ‘optimistische, opbouwende’ literatuur het publiek uit om één meesterwerk uit de wereldliteratuur te noemen dat niet tragisch genoemd kon worden. Dat kon niemand, en dat was dan een waardig besluit van wat de Observer enkele dagen later ‘een scharlaken dag’ zou noemen. |
|