mij ‘sterk, zeer sterk’. Ik kon wel huilen van vreugde. Jarenlang heb ik, elke avond als ik thuiskwam van de Academie, mijn eigen weg gezocht. Met vrienden hebben wij nachtenlang gediscussieerd welke school in het Westen ons het meeste aanstaat. Kirsov bijvoorbeeld schildert als Appel, maar dat is mij nog veel te expressionistisch. En Rabatov, die alles heeft teruggebracht tot twee elementaire kleuren! Nee, dat is mij ook te eenvoudig. Ook van het werk van Burri, waar Zerstov en Masjenski zoveel inspiratie uit geput hebben, ligt mij niet. Maar hoe dan ook, er was beweging, al was het dan min of meer in het verborgene. En toen, plotseling, als een wonder, de toestemming van het ministerie van Cultuur! O, het Westen eindelijk eens laten zien dat er hier ook moderne schilderkunst bestaat! Zoiets zou onder Stalin nooit gekund hebben, nooit!
Toen ik de brief kreeg (getekend: Foertseva!) holde ik onmiddellijk naar het atelier van mijn vader, in de Wolgastraat. Mijn vader is een aardige man, en ik houd veel van hem, maar hij is een schilder van de oude stempel. In de latere jaren van Stalins bewind heeft hij veel verdiend, alhoewel hij natuurlijk geen stalinist was. Zijn ‘Arbeiders verlaten de fabriek’ en ‘Een dag begint vroeg in de Kolchos’ hebben zelfs op de Biennale in Venetië gehangen. Hij is een goed vakman, en zijn verfbehandeling is superieur. Ik zeg dat niet omdat hij mijn vader is, maar omdat het zo is. Gisteren nog dekte ik een deel van een schilderij van hem af met kranten, zodat alleen een stuk overal van een gebogen man overbleef, en ik zei tegen hem, kijk, vader, als u dit, alleen dit, in het groot zou schilderen, zou er een prachtig abstract schilderij ontstaan. Maar hij lachte mij uit en zei ‘als die arbeider in alleen dat stuk overal zou durven verschijnen, zou hij